De tranen van Frantz Fanon
Vandaag is het honderd jaar geleden dat de Martinikaans-Franse psychiater, filosoof en revolutionair Frantz Fanon werd geboren. De strijd tegen kolonisatie wordt vaak geassocieerd met woede, en ook Fanon wordt vaak als de ‘kwade’ antikolonialist geportretteerd. Maar in zijn werk komen ook tranen veelvuldig voor. Socioloog en antropoloog Nadia Fadil bespreekt het oevre van Fanon aan de hand van die tranen. Tranen van miskenning, verbittering én hoop.

"The crippled veteran of the Pacific war says to my brother, 'Resign yourself to your color the way I got used to my stump; we’re both victims.' Nevertheless, with all my strength I refuse to accept that amputation. I feel in myself a soul as immense as the world, truly a soul as deep as the deepest of rivers, my chest has the power to expand without limit. I am a master, and I am advised to adopt the humility of the cripple. Yesterday, awakening to the world, I saw the sky turn upon itself utterly and wholly. I wanted to rise, but the disemboweled silence fell back upon me, its wings paralyzed. Without responsibility, straddling Nothingness and Infinity, I began to weep." - Frantz Fanon, 'Black Skin, White Masks', p. 108
De strijd tegen kolonisatie wordt vaak gelinkt met woede. De 'angry Arab/Black men or women' verschijnen dan als vaandeldragers van deze strijd. Strakke blik, diepe frons, vuist omhoog en samengeperste lippen worden de leidende lichaamstaal die indruk maakt en intimideert.
Maar tranen maken evenzeer deel uit van de strijd. We huilen om het lichaam van Hind Rajab, het zesjarige meisje uit Gaza dat vastzat in een met kogels doorzeefde wagen, tussen de levenloze lichamen van haar familieleden, en die na uren aan de lijn te hebben gehangen met de reddingsdiensten uiteindelijk niet gered kon worden van de Israëlische wapens. We huilen om de honderdduizenden doden in Gaza, Goma, Sudan, Syrië, Irak, Afghanistan, Colombia, Mexico, Myanmar. We huilen omwille van de uitzichtloosheid.
De Caribische denker Frantz Fanon wordt ook vaak als de ‘kwade antikolonialist' geportretteerd. Hij is de auteur van het beruchte essay Over Geweld, waarover zoveel inkt is gevloeid. In zijn werk zijn ook tranen echter alomtegenwoordig, zoals in de passage hierboven uit het welgekende boek Black Skin, White Masks uit 1952, dat hij bij wijze van proefschrift schreef voor zijn opleiding in de psychiatrie. In deze passage lijkt Fanon de protagonist te zijn, maar het is nooit helemaal duidelijk of het nu om hem of om die van één van zijn cliënten gaat. Als dokter in het psychiatrisch ziekenhuis van Blida-Jointville in Algerije tussen 1953 en 1956 behandelde Fanon vele soldaten die ten onder gingen aan het geweld van de onafhankelijkheidsoorlog. Hier verschijnen tranen als een uitdrukking van onmacht en radeloosheid.
Het is een machteloosheid in de zoektocht naar raciale gelijkheid, omdat deze voortdurend faalt. Want ondanks de inspanning om zich de taal, gewoontes, culturele smaak en neutrale politieke attitude eigen te maken, ondanks de diploma’s en het hoog inkomen, is het nooit genoeg. De mimiek, huidskleur, religieuze oriëntering of afkomst verraden voortdurend een anderszijn, waarnaar het geracialiseerde subject wordt teruggebracht. Het is een streven naar een gelijkheidsideaal waarbij men altijd van een kale reis terugkomt. En dus huilt Fanon.
Voor Fanon is de strijd voor raciale gelijkheid geen lineair pad, maar een kronkelweg die in veel gevallen doodloopt en ons vaker dan niet terug naar af leidt
In dit essay wil ik tranen als vertrekpunt nemen om het oeuvre van Frantz Fanon te bespreken. Deze tranen staan symbool voor de veelvuldige emoties in Fanons denken en zijn inherent polysemisch. Tegelijk zijn de tranen ook een symbool voor de impasse die Fanon ontwaart in de antikoloniale strijd. Want voor Fanon is deze strijd, en de daaraan gekoppelde strijd voor raciale gelijkheid, geen lineair pad. Het is een kronkelweg die in veel gevallen doodloopt, en ons vaker dan niet terug naar af leidt. Tranen staan daarom voor de turbulente en onvoorspelbare uitkomst waartoe dekolonisatie kan leiden. Ze staan voor de wanhoop, de frustratie. En tegelijkertijd staan tranen voor hoop en ontroering. Tranen vloeien wanneer het ondenkbare toch mogelijk wordt.
Ze kunnen verschillende betekenissen hebben, red.
In een eerste deel van dit essay zal ik het hebben over de tranen van miskenning die centraal staan in het werk Black Skin, White Masks. In een tweede deel wil ik het hebben over de tranen van verbittering rond een mislukte of gekaapte dekolonisatie; en die hij vooral in zijn andere werk, The Wretched of the Earth, behandelt. In een laatste deel wil ik de tranen van hoop en ontroering in zijn werk identificeren. Het is een speculatieve hoop, een zoekende en existentiële hoop, waarin Fanon zich op zijn kwetsbaarst toont, en die ons tegelijkertijd met veel vragen achterlaat.
Tranen van miskenning: wanneer gelijkheid onmogelijk blijkt
"What does a man want?
What does the black man want?
At the risk of arousing the resentment of my colored brothers, I will say that the black is not a man." - 'Black Skin, White Masks', p. 1
Met deze zinnen nodigt Frantz Fanon ons uit in een verkenning van de psychische meanderingen van het gekoloniseerd subject. Toen hij zijn boek als proefschrift indiende, als student psychiatrie in Lyon, berustte zijn analyse op de jarenlange observaties van hoe kolonisatie gekoloniseerde subjecten vormt en klein krijgt. Zijn eerste ontdekking kwam als jonge man, toen hij zich in 1943 – amper 18 jaar oud – vanuit het verre Martinique besloot op te geven voor het Franse leger. Hij streed mee tegen de Duitsers, vanuit een naïef geloof in de waarden van gelijkheid en broederlijkheid. Het is in die context dat hij ‘ontdekte’ dat hij niet zomaar een Fransman was, maar dat hij vooral zwart was en dat die objectificatie – de crushing objecthood waarover hij schrijft – hem telkens opnieuw tot orde riep.
Een tweede moment van openbaring kwam doorheen zijn contacten met de Algerijnse migranten in Lyon, die in verpauperde buurten woonden op een moment dat een koloniale oorlog woedde. Gaandeweg begreep Fanon dat het gekoloniseerd subject niet zomaar een ‘man’ was, maar dat diens zelf-vorming, proces van identificatie en zelfbewustzijn op een andere wijze vorm krijgt dan de Europese filosofen en psychologen tot dan hadden beschreven.
In de psychologie duidt 'identificatie' op het proces waarbij een individu zichzelf associeert met bepaalde groepen, ideeën of rollen. Het is een psychologisch proces waarbij een individu onder meer de kenmerken, gedragingen of attitudes van een ander individu of groep overneemt, red.
Black Skin, White Masks was in de eerste plaats een verkenning van het zogenaamde ‘minderwaardigheidscomplex’ van het gekoloniseerd subject. Daarover was veel te doen, ook en vooral binnen linkse en antikoloniale kringen. De psycholoog en antropoloog Octave Mannoni had eerder het boek Pyschologie de la colonisation (1950) gepubliceerd, waarin hij betoogde dat de kolonisatie mogelijk werd gemaakt door een psychisch afhankelijkheidscomplex bij de gekoloniseerde volkeren. Fanon verzette zich hier radicaal tegen: volgens hem was het juist het kolonialisme dat deze afhankelijkheidsrelatie en psychische inferioriteit voortbracht. Of zoals hij hierover schrijft:
De discussie rond Mannoni’s boek is complex. In zijn werk trachtte Mannoni vooral de psychische bestaansvoorwaarden van de kolonisatie te duiden. Hij was zelf ingegeven door een sterk anti-koloniale positie en houding. Zijn werk werd echter negatief onthaald met vernietigende recensies door Aimé Césaire. Fanon’s Black Skin, White Masks kan gelezen worden als een antwoord op zijn studie.
“The feeling of inferiority of the colonized is the correlative to the European’s feeling of superiority. Let us have the courage to say it outright: It is the racist who creates his inferior.” - 'Black Skin, White Masks', p. 70
Met deze vaststelling richt Fanon zich niet enkel op de psyche van de gekoloniseerden, maar wil hij ook een kritische dialoog aangaan met toonaangevende filosofen uit zijn tijd. De jaren vijftig waren een turbulente periode, waarin de kater van de tweede wereldoorlog nog moest worden verwerkt, en fundamentele vragen over de zin van het leven en het doel van de mens op scherp werden gesteld. Het is in die context dat verschillende filosofen grote vraagtekens begonnen te plaatsen achter het rationalistische mensbeeld dat sinds de verlichting zegevierde. Jean-Paul Sartre hekelde in zijn existentialisme het idee dat de mens bepaald wordt door vaste morele principes of een universele rede, zoals bij de categorische imperatieven van Kant. Voor Sartre ligt de betekenis van het bestaan niet in vooraf gegeven essenties, maar in de handeling: de mens is wat hij doet. Het is juist door het maken van keuzes en het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn daden dat de mens zijn vrijheid realiseert. Fanon wil heel graag meegaan in Sartre’s filosofische denkpiste, en de mogelijkheden die hij identificeert voor elkeen om als vrij subject te kunnen leven doorheen de dagdagelijkse keuzes en handelingen. Tegelijkertijd blijf hij nuchter en laat hij zich niet het hoofd op hol brengen. Hij weet immers dat de positie van de zwarte man niet vergelijkbaar met de witte positie van waaruit Sartre denkt en handelt. Fanon schrijft hierover het volgende:
Die categorische imperatieven waren volgens de Duitse filosoof en verlichtingsdenker Immanuel Kant universele en onvoorwaardelijke gedragsregels waar ieder mens zich in elke omstandigheid aan zou moeten houden, n.v.d.r.
“The black man among his own in the twentieth century does not know at what moment his inferiority comes into being, through the other. Of course I have talked about the black problem with friends, or more rarely, with American Negroes. Together we protested, we asserted the equality of all men in the world. In the Antilles there was also that little gulf that exists among the almost white, the mulatto, and the nigger. But I was satisfied with an intellectual understanding of these differences. It was not dramatic. And then… And then the occasion arose when I had to meet the white man’s eyes. An unfamiliar weight burdened me. The real world challenged my claims.” - 'Black Skin, White Masks', p. 83
Het enthousiasme en de wilskracht om iets te maken van zijn leven, om keuzes te maken en vooruit te streven – het élan dat hij hier beschrijft is van korte duur. Want, zo stelt hij, the real world daagt hem uit. En die ‘real world’, de echte wereld, dat is de witte wereld. De wereld waarin zijn waarnemingen, zijn keuzes, zijn wereldbeeld altijd gerelativeerd en in vraag gesteld worden. Waarin de waarde van zijn onderneming, zijn verwezenlijking, afgemeten wordt aan én onderscheiden wordt van die witte wereld. De artistieke of intellectuele producties uit het Globale Zuiden zijn maar zo goed in de mate ze door critici uit het Globale Noorden worden ontdekt of geprezen. Die producties worden ook altijd vanuit hun anders-zijn benaderd: ‘etnische kunst’ of ‘wereldmuziek’ is niet zomaar kunst of muziek. Boeken van schrijvers met een migratieachtergrond worden vooral gevierd als migrantenliteratuur.
Sommige gekoloniseerde subjecten zullen van mening zijn, 'fuck it, ik hoef dit helemaal niet. Ik wil helemaal niet tot jullie groepje behoren'. En daar verschijnt de beweging négritude op het toneel. In een tweede deel van hetzelfde hoofdstuk analyseert Fanon hoe négritude, een intellectuele beweging die in de vroege jaren twintig in Parijs ontstond en figuren zoals Aimé Cesaire of Leopold Sedar Senghor voortbracht, een andere koers wilde varen. Het was niet de koers van de assimilatie maar eerder die van de zwarte of Afrikaanse eigenheid. Net datgene wat door die witte wereld werd gedevaloriseerd – de natuur, ritme, poëzie, de fabel – werd terug op waarde geschat. Black is beautiful.
Velen kennen 'The Wretched of the Earth als een apologie van geweld'. Minder gekend is de zelfkritische Fanon, die waarschuwt voor de valkuilen van de antikoloniale strijd
Maar ook met die verwoede pogingen om een eigenheid te vormen lacht de witte man. Zelfs een bondgenoot zoals Sartre. De goedmenende paternalist die Sartre is herinnert het zwarte subject eraan dat zelfs deze poging om een ‘eigen identiteit’ te vormen uiteindelijk niets anders is dan een dialectische ‘reactie’ op witheid. Zwartheid bouwt voort op hetzelfde koloniaal archief dat wordt aangeklaagd – want was het niet Europa dat de zwarte man creëerde?
“He was reminding me that my blackness was only a minor term… Without a Negro past, without a Negro future, it was impossible for me to live my Negrohood. Not yet white, no longer wholly black, I was damned.” - 'Black Skin, White Masks', p. 106
En dus huilt Fanon.
Tranen van verbittering
Een tweede moment waarop tranen vloeien is in de antikoloniale strijd, en daarvoor kijk ik naar zijn werk The Wretched of the Earth (1961). Deze verzameling aan teksten en lezingen bieden een inkijk in een deel van zijn persoon: de antikoloniale strijder en vertegenwoordiger van de Front de Libération Nationale (FLN) in Algerije. Frantz Ibrahim Omar Fanon, zoals de Algerijnen hem graag noemen, naar zijn strijdnaam verwijzend, was getuige van het antikoloniaal geweld toen hij als psychiater werkte in het Algerijns ziekenhuis van Blida-Jointville. Hij publiceerde daar ook de eerste studies over wat we vandaag posttraumatische stresssyndromen zouden noemen, waarin hij het mentale effect van de meedogenloze koloniale oorlog klinisch bestudeerde. Uiteindelijk zou hij zijn land, Frankrijk, de rug toekeren door de kant van de verdrukten te kiezen en van daaruit zowel op politiek, militair maar ook intellectueel vlak bij te dragen aan de antikoloniale strijd.
Velen kennen The Wretched of the Earth als een apologie van geweld – vooral ook omwille van Sartre’s voorwoord waarin hij Fanon bewierookt als een apologeet van het koloniaal geweld. Minder gekend is de zelfkritische Fanon, die in vele stukken op de verschillende valkuilen van de antikoloniale strijd wijst en hiervoor als een Cassandra waarschuwt. Want het wantrouwen van de burgerlijke elite jegens de inheemse volkeren zal niet verdwijnen met de onafhankelijkheid, en de vechtlust voor vrijheid evenmin. Dus ontwaart hij de vroege symptomen van een strijd die vooral zichzelf dreigt op te eten.
Een eerste voorbeeld vinden we in het gekende essay Concerning Violence. Dat gaat over de centrale rol van geweld in de antikoloniale strijd. Fanon tracht de functie en noodzaak van geweld te begrijpen in een koloniale context die door en door gewelddadig is. Hij schetst hoe geweld een noodzaak is, maar ook op psychologisch vlak een zuiverende rol speelt op de verdrukte psyche van de gekoloniseerde: plots kan de onderdrukte verdrukken, plots kan de onderdanige domineren. En dat geeft een intense voldoening. Tegelijkertijd waarschuwt hij ook voor het verslavend effect van deze loutering. De vrijheidsstrijders lijken soms als jaloerse minnaars elke mogelijke concurrentie voor ‘hun’ bevrijding te willen uitschakelen – met het risico dat zo een nooit eindigende geweldscyclus ontstaat. Hij schrijft hierover het volgende:
“When the people have taken violent part in the national liberation, they will allow no one to set themselves up as ‘liberators’. They will show themselves to be jealous of the results of their actions and take good care not to place their future, their destiny or the fate of their country in the hands of a living god. Yesterday they were completely irresponsible; today they mean to understand everything and make all decisions. Illuminated by violence, the consciousness of the people rebels against any pacification.” - 'The Wretched of the Earth', p. 74
Een tweede waarschuwing vinden we terug in The Pitfalls of National Consciousness waarin Fanon op een bijna profetische wijze de afgrond beschrijft waarnaar de nationale ontvoogdingsstrijd drijft. Een groot deel van zijn speren richt hij op de nationale elite, die hij een ‘intellectuele luiheid’ en een gebrek aan nationale ambities verwijt. Ze verschijnen als de bewakers van de oude koloniale orde, de ‘makelaars’ van de oude westerse bourgeoisie die lucratieve zaken blijft aangaan met de oude kolonies.
“the national middle class will have nothing better to do than to take on the role of the manager for Western enterprise, and it will in practice set up its country as the brothel of Europe” - 'The Wretched of the Earth', p. 123
Het is alsof Fanon al ziet wat er zal gebeuren. Hij ziet hoe een nationale elite zichzelf vereenzelvigt met de nieuwe onafhankelijke orde en vooral zichzelf in stand tracht te houden en tracht te verrijken. Diezelfde nationale elite zal niet zelden enten op wat hij ‘tribalisme’, of wat Peter Geschiere later het autochtoniedenken zal noemen, om de rijkdom en grondstoffen naar zich toe te trekken (dit is ons land, dit zijn onze mineralen, dit is onze rijkdom). De Afrikaanse eenheid blijkt steeds meer een onbereikbare utopie te worden. En wanneer wanorde dreigt wordt de politie en het leger ingeschakeld om de verpauperde en gedesillusioneerde ‘meute’ te temmen.
“In these poor, underdeveloped countries, where the rule is that the greatest wealth is surrounded by the greatest poverty, the army and the police constitute the pillars of the regime” - 'The Wretched of the Earth', p. 138
En zo verplaatst de antikoloniale oorlog zich naar een interne oorlog. Eerst tussen de nationale bourgeoisie en de bevolking, dan tussen de militaire junta en het geheel, en dan iedereen tegen elkaar. Het is alsof Fanon de ontwikkeling van de FLN en de Algerijnse burgeroorlog die zou woeden tussen 1991 en 2002, met 150.000 dodelijke slachtoffers als gevolg, zag aankomen. En dit is niet enkel een Algerijns verhaal, maar een postkoloniaal verhaal. Liberia, Angola, Sierra Leone, Rwanda, Congo, Mexico, Colombia, Nicaragua, Lybië, Syrië en we kunnen zo wel doorgaan. Een verhaal van hoop op solidariteit tussen de landen van het Zuiden (Bandung, de Tricontinentale) die van korte duur is. En een Afrikaans continent dat huilend achterblijft.
De Tricontinentale conferentie werd in 1966 gehouden in de Cubaanse hoofdstad Havana, en was een bijeenkomst van revolutionaire bewegingen uit 82 Afrikaanse, Aziatische en Latijns-Amerikaanse landen, red.
Tijdens de Bandungconferentie in 1955 kwamen de leiders van 29 Aziatische en Afrikaanse landen – die bij elkaar meer dan de helft van de wereldbevolking vertegenwoordigden – samen in de Indonesische stad Bandung. Het doel was een sterkere economische en culturele samenwerking om zo (onafhankelijk van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie) weerstand te kunnen bieden aan het (neo)kolonialisme. Tijdens een volgende conferentie in 1961 in Belgrado werd de Beweging van Niet-Gebonden Landen opgericht, red.
Tranen van hoop
Waar vinden we de hoop vandaag? De laatste keer dat ik tranen van hoop liet, was op 7 december 2024. Ik was toen in Berkeley, Californië – met een tijdsverschil van 9 uur. Ik volgde live, met mijn vrienden, het nieuws dat Bashar al-Assad was gevlucht. Het ondenkbare was gebeurd. Honderdduizenden mensen zagen eindelijk licht aan het einde van een lange donkere tunnel. Gevangenen kwamen vrij. Kinderen zagen het voor het eerst het zonlicht en ontdekten bomen en vogels. En we huilden.
Terug in België huilde ik tranen van hoop en rouw samen met Belgische moeders wier zonen in 2013 naar Syrië waren vertrokken om te strijden tegen Assad, en die intussen overleden zijn. “Dit is waarom mijn zoon naar Syrië was vertrokken Nadia, dit is waarom hij is gegaan.” We huilden samen om een afloop die zij nooit hebben gekend. We huilden samen om een waarheid die nooit echt helemaal kon worden verteld. We huilden samen met de hoop dat die waarheid nu gehoord kon worden.
In het laatste hoofdstuk van Black Skin, White Masks nodigt Fanon ons uit om te blijven hopen. Hij keert terug naar Sartre, die vrijheid situeert in die voortdurende zoektocht, dat voortdurend streven om het hokje waarin men wordt geplaatst te overstijgen – ook al blijkt het een hopeloze zaak. Hij schrijft hierover:
“I find myself suddenly in the world and I recognize that I have one right alone: That of demanding human behaviour from the other. One duty alone: That of not renouncing my freedom through my choices. I have no wish to be the victim of the Fraud of a black world. My life should not be devoted to drawing up the balance sheet of Negro values. There is no white world, there is no white ethic, any more than there is a white intelligence. There are in every part of the world men who search”
“My final prayer: O my body, make me always a man who questions!” - 'Black Skin, White Masks', pagina 179, pagina 181
Fanon eindigt zijn boek met een gebed. Allicht omdat dit de meest gepaste vorm is wanneer een seculiere hoop ijdel wordt, of wanneer de toekomst (nog te) somber oogt. Tijdens het gebed richt je je niet enkel tot een hogere orde, maar spreek je jezelf evenzeer toe. Het is een moment van terugtrekking uit wat de moslims addunya, de wereld, noemen – om krachten te putten uit de berusting in een hogere orde. Tijdens het gebed komt wilskracht en loslaten samen, twee tegengestelde bewegingen van overlevering (aan God, aan een Ideaal) en vertrouwen in je eigen krachten. Men put hoop uit de nederige vaststelling dat datgene waarvoor men ijvert groter is dan ons, groter is dan ons leven, groter is dan dit leven. En dat men het allicht nooit zal zien gebeuren, maar er toch naar zal blijven streven.
Fanon is op 36 jarige leeftijd overleden, drie maanden voor de onafhankelijkheid van Algerije. Een onafhankelijkheid waar hij de laatste jaren van zijn leven voor heeft opgeofferd, die hij nooit heeft kunnen meemaken, maar waarvan hij wist dat ze onvermijdelijk was.
Deze tekst is een herwerking van een lezing die op 18 februari 2025 werd gegeven bij Felix en Sofie, het Filosofisch Café van Amsterdam.
Over de auteur

Nadia Fadil werkt als hoofddocent aan de afdeling Sociale en Culturele Antropologie van de KU Leuven. Ze onderwijst en verricht onderzoek naar de thema’s religie, migratie en racialisering, met een specifieke focus op Islam in Europa.