Ga verder naar de inhoud
Ga verder naar de inhoud
Op 11 juli 2025 was de genocide in Srebrenica dertig jaar geleden. © Armin Durgut
Expo: 'Never Forget Srebrenica'

Ik ontdekte mijn familienaam tussen de slacht­of­fers van de genocide in Srebrenica

Contributor Jasenko Tabaković ontdekte dat er bij de slachtoffers van de genocide in Srebrenica 36 mensen waren met dezelfde familienaam als hij. Het maakte een stroom van emoties bij hem los die hij lange tijd niet had durven toelaten. Een vuur van woede, onmacht en verdriet over de wereldleiders die ook nu weer een politiek van de dood voeren. Hij wil dat vuur niet doven, maar omzetten in warmte.

Door Jasenko Tabaković op 29 juli 2025

Op 11 juli 2025 wandel ik het kantoor van Kif Kif binnen, waar de rondreizende expo over Srebrenica zijn laatste dag beleeft. De ruimte ademt stilte en reflectie. Aan de muren hangen foto’s van Armin Durgut — krachtige beelden die de herinnering aan de genocide in Srebrenica tastbaar maken, precies dertig jaar na de gruweldaad.

Elk jaar op 11 juli wordt deze tragedie herdacht. Deze tentoonstelling doet dat op een sobere, maar indringende manier. Terwijl ik de expo betreed, trekken drie foto's onmiddellijk mijn aandacht: drie beelden met een donkere achtergrond, waarop schoenen zijn afgebeeld. Schoenen die op het eerste gezicht banaal lijken, maar bij nader inzien het gewicht van een verpletterend verleden dragen.

Een van de titels bij de beelden is Mrtvare, wat zoveel betekent als ‘lijkenschoenen’. Dat is de naam die de mensen van Srebrenica gaven aan het schoeisel dat hen werd gestuurd door de VN-Vluchtelingenorganisatie. Ze dachten namelijk dat deze schoenen in het Westen eigenlijk werd gebruikt om de doden te begraven. 

De vergankelijkheid is voelbaar in de textuur van de foto’s. Elk paar schoenen vertelt een eigen verhaal: een leven dat abrupt werd afgebroken, een toekomst die werd gestolen.

Je kijkt... en blijft kijken. Naar de schoenen, die door voeten werden gedragen tot die voorgoed tot stilstand kwamen. De lichamen vergingen, de botten bleven achter. En ook de schoenen zijn blijven liggen, als stille getuigen van waar deze mensen hun laatste stappen zetten. Ze markeren een onzichtbare grens tussen leven en dood, tussen herinnering en verlies.

Foto van twee bruine schoenen, deels kapot en begroeid met mos, op een zwarte achtergrond.
'Mrtvare' is de naam die de mensen in Srebrenica gaven aan het schoeisel dat hen werd opgestuurd door de UNHCR. - © Armin Durgut

Naast de beelden van schoenen hing een andere foto.
Een vrouw – stil – zittend voor een muur van namen. Geen gewone muur, maar een schrijn van herinnering. De letters erin gegrift als littekens in steen. 
Geen poëzie, enkel namen. Van hen die niet langer spreken, maar nooit zullen zwijgen.
Families. Generaties. Uitgeveegd als krijt op een bord. 
Hun lichamen zijn verdwenen, maar hun namen blijven staan als getuigen. 
In stilte zeggen ze: 
Wij waren hier. 
Wij bestonden.

Ik wil dichterbij gaan, maar word tegengehouden door een zachte stem. Een Kif Kif-medewerker raakt mijn schouder lichtjes aan en zegt:
“Het is maar dat je het weet... jouw familienaam staat ertussen.”

Ik glimlach. Automatisch. Reflexmatig. Mijn lichaam buigt in beleefdheid, maar van binnen... niets. Geen tranen. Alleen stilte. Alles wordt dof. Mijn hoofd wordt leeg, mijn hart zwaar. Mijn lichaam schakelt over op overleven – alsof het weet wat mijn ratio nog niet beseft.

En dan sta ik ervoor.
Voor de muur.
Voor hun muur.

Mijn familienaam – in steen gekerfd, koud en eeuwig – staart terug.
Wat ik tot dat moment niet wist, komt nu aan als een mokerslag in mijn ribbenkast.
De waarheid breekt mij open. In 36 stukken.
Zoveel namen tel ik.
Zoveel zielen met mijn naam, die ik nooit heb gekend.
Niet ik. Niet mijn ouders.
En toch – voelt het alsof ik ze al mijn hele leven met me meedraag.
Een onzichtbare draad, geweven door bloed en herinnering, bindt mij aan hen.
Ik ben geboren uit dezelfde wortels, alleen groeide mijn tak de andere kant op.
Wij leefden. Omdat wij konden vluchten. Omdat Lady Fortuna het ons toeliet.

Nu kijk ik naar een muur.
Die óók de mijne is.

Een muur die zegt:
Jij had hier ook kunnen staan.
Jouw naam – niet als bezoeker, maar als herinnering.

Zo werd een muur van steen, een spiegel van mijn verleden.

Een luchtfoto van een grote begraafplaats, met gras begroeid en daarop duizenden witte grafstenen. De foto is recht van boven gemaakt.
De begraafplaats bij het Srebrenica-Potočari Memorial Center, waar de (ontdekte) slachtoffers van de genocide werden begraven. - © Armin Durgut

Ik voelde het langzaam opbouwen.
Een dam, diep in mij, die zich vulde met druppels — stil, zwaarder bij elke seconde. 
Tranen die ik kende, maar niet meer durfde toe te laten.
Waarom? Dat vraag ik me nu nog steeds af.
Misschien omdat verdriet in stilte dragen veiliger lijkt dan het in tranen te laten stromen.

Maar de druk werd te groot.
En zoals water altijd zijn weg vindt, vonden ook mijn tranen de hunne.
Ik nam plaats in de sofa — een schuilhoek in de regenval — en deed wat ik het beste kan:
ik vertaalde het onzegbare naar woorden.
Zinnen als pleisters op een wezen dat bloedt.
Nu deel ik ze met jullie, mijn lezers, mijn getuigen.

Ik weet: ik ben niet de enige.

De overlevenden dragen allemaal een gelijkaardig verhaal in hun borstkas —
een echo van verlies, een litanie van namen die verdwenen onder de koperen nagels van haat.
Ieder van hen heeft iemand moeten achterlaten aan de rand van de afgrond: 
een moeder, een vader, een broer, een zus, een geliefde, een kind.

Mijn vader stond bovenaan de lijst.
Niet als eerbetoon, maar als doelwit.
Hij was de eerste die gevangen moest worden.
De eerste van wie het leven moest uitdoven,
op de brug van Mehmed Paša Sokolović in Višegrad (BIH)—
een brug die ooit volk verbond,
maar nu als altaar diende voor executie.

Daar, boven het stromende water van de Drina,
werden onschuldige lichamen één voor één aan de dood overgeleverd.
De rivier kende geen rust meer.
Ze werd een graf zonder naam,
een vloeibare begraafplaats.

Hier sta ik.
Ik leef.
Ik adem.
Mijn voeten op de grond van de levenden,
mijn blik gericht op de wereld der doden.

Een dunne sluier scheidt ons.

Op dagen als deze — op 11 juli — wordt die sluier transparant.
Dan kijk ik hen in de ogen,
zonder ogen.

En ik besef:
mijn leven is gebouwd op een fundament van wat niet mocht zijn.
Ik draag hun verhaal verder.
Niet als schuld,
maar als plicht.

Elke elfde juli herhaalt het zich voor velen onder ons.
Een collectieve rouw, herbeleefd in het kijken, lezen, luisteren.
Maar de overdaad aan beelden — de eindeloze stroom van oorlog, dood, verwoesting — begint ons te vervormen.
Het vervormde ook mij.

Je verdooft. Je verstart.
Je weet niet meer wat je kunt doen.
De woede wordt modder, de hoop verzandt.
Je kijkt, je scrollt, je zwijgt.

Want ergens, ver van het beeld, zitten leiders aan lange tafels.
Ze nemen beslissingen die levens versplinteren.
Om daarna — alsof het niets was — hun kelen te smeren met heilige vloeistof,
genaamd alcohol. 
Om te vergeten wat wij moeten onthouden.

Er werd me ooit gevraagd:
“Zou je de agressors kunnen vergeven? De beulen, de inquisitie?”
Een vraag die klinkt als een test, als een steen op het pad van heling.

Ik zeg u eerlijk:
wanneer ik de beelden zie —
de documentaires vol gruwel,
waar het mensenleven niets meer betekent dan een vlek die uitgewist moet worden —
dan laait het vuur op.
Een vuur van woede, van onmacht.
Wraak steekt zijn kop op als een beest in een kooi.
Op zulke momenten wil je schreeuwen, slaan, iets of iemand raken
omdat het onrecht zich heeft vastgezet in je lijf.

Een man troost een kind bij de met groene kleden bedekte grafkisten van de slachtoffers van de genocide in Srebrenica.
Nabestaanden van de slachtoffers troosten elkaar bij de met groene kleden bedekte grafkisten. - © Armin Durgut

Je wordt overspoeld.
En ja, je wil iets — íemand — pijn doen.
Niet omdat je wreed bent,
maar omdat je verdriet geen plek vindt
en woede zich een uitweg baant.

Maar dit is geen heling.
Dit is geen pad naar vrede.
Dit is een ravijn dat dieper wordt,
en dat pas zichtbaar is nadat je springt.

Zoals boeddhistische monnik en vredesactivist Thich Nhat Hanh schrijft in How to Listen:
“Compassie is de intentie en het vermogen om lijden te verlichten en te transformeren — in onszelf, in de ander, en in de wereld. Wanneer we het lijden in onszelf herkennen en omarmen, kunnen we ook het lijden in de mensen om ons heen herkennen en omarmen. Door te luisteren naar het lijden, het vast te houden, streven we ernaar het te begrijpen. Wanneer de energie van compassie geboren wordt, begint zij ons te helen, de ander te helen, en de wereld te helen.” (pagina 45, eigen vertaling)

Prachtig geschreven.
En misschien is het dat ook.
Maar op dat ogenblik… voelde ik het niet.
Ik was woedend.
De woorden over compassie, over heling,
klonken als een verre wijsheid in een kamer vol ruis.
Ik kon er niet bij.
Niet toen.

Want het is moeilijk,
bitter moeilijk,
om zacht te blijven wanneer je ziel bloedt.

Toch…
toch probeer ik.
Niet om het vuur te ontkennen,
maar om het om te vormen.
Tot een vlam die warmte geeft in plaats van te verteren.
Tot iets dat betekenis heeft —
iets dat ons misschien,
op een dag,
kan helen.
Want alleen door te reflecteren,
door stil te staan bij wat woede ons écht vertelt,
vind ik hoop.
Een mogelijkheid om, ondanks alles,
de pijn te gebruiken als brug.
Niet als muur.

Als we daar samen overheen durven stappen,
dan kunnen we misschien iets bouwen.
Iets wat verbindt.
Iets wat blijft.

Compassie heelt.
Niet alleen de ander —
maar ook onszelf.
En dus adem ik in,
en probeer het vuur niet te doven,
maar te transformeren.
Tot licht.
Tot inzicht.
Tot Liefde die weigert te sterven.

“Laat liefde het enige zijn dat we aan onze kinderen doorgeven.
Want als we hen haat leren,
zullen ze sterven in haat.
Maar als we hen leren liefhebben —
zullen ze Leven.
En dát, mijn broeders en zusters,
is de enige weg vooruit.” (Vertaald uit: The stones we throw)

De tentoonstelling confronteert, zonder woorden. Ze nodigt uit tot stilstaan, tot herdenken, tot erkennen. Want zolang we blijven kijken, blijven vragen en blijven vertellen, blijft de waarheid bestaan.

Van Armenië tot Rwanda, van Palestina tot Congo, van toen tot nu. Genocides blijven zich herhalen.
Jasenko Tabaković

Deze woorden schreef ik niet enkel voor Srebrenica. Ik schreef ze voor al wie viel in het duister van de geschiedenis. Voor elke naam die verdween tussen de regels van een rapport, voor elk lichaam dat zonder afscheid werd achtergelaten, voor elk kind dat nooit volwassen mocht worden. Want Srebrenica is geen alleenstaand verhaal. Het is een bladzijde in een boek dat nog steeds wordt geschreven. Van Armenië tot Rwanda, van Palestina tot Congo,
van toen tot nu.
Genocides blijven zich herhalen, en telkens opnieuw zijn het mensenlevens die worden gedehumaniseerd, gereduceerd tot cijfers, vlekken, “collateral damage”.

Daarom schrijf ik. Omdat zwijgen geen optie is. Omdat herdenken meer moet zijn dan een moment van stilte. Het moet een daad zijn. Een houding. Een weigering.
Een weigering om te vergeten.
Een weigering om ons mens-zijn af te staan aan systemen die verdelen, ontmenselijken, vernietigen.

Deze tekst is mijn manier om hen te eren.
Zij die stierven.
Zij die overleefden.
Zij die nog steeds wachten op gerechtigheid.

Aan hen allemaal:
mogen deze woorden een brug zijn.
Tussen ons en hen.
Tussen verleden en toekomst.
Tussen herinneren en handelen.

(Nederlandse vertaling van het gedicht hieronder.)

U dolini Nišana

U dolini Nišana
gdje počivaju poginuli,
nježno zeleni pokrivač krije,
njihova tiha tijela,
duše im grije
do dana povratka.

Nekada su noći bile rastrgane
vatrom i suzama,
ulice natopljene krvlju,
polja posijana kostima –

nikad ne zaboravi njihova imena.
Njihovi bijeli nišani sjaje—
tihe zvijezde ukorijenjene u zemlji,
svijetle sjećanjem.

Kad hodaš među njima

priđi bliže —
svi oni šapuću:

Živi smo.
Samo nas moraš čuti.

-

In de vallei van Nišana

In de vallei van Nišana
waar de gevallenen rusten,
een groene deken teder uitgespreid
over hun stille gestalten,
die hun zielen warm houdt
tot de dageraad terugkeert.

Eens werden de nachten verscheurd
door vuur en geschreeuw,
straten rood van het bloed,
velden bezaaid met beenderen –

vergeet hun namen nooit.

Hun witte zuilen schitteren —
als stille sterren geworteld in de aarde,
helder als een herinnering.

wanneer je tussen hen wandelt

buig je dichterbij —
ze fluisteren allemaal:

Wij leven.
Je hoeft alleen maar te luisteren.

 

Zowel het gedicht 'The stones we throw' als 'In de vallei van Nišana' werd geschreven door Jasenko Tabaković.


Geef je mening of deel in je netwerk

Over de auteur

Jasenko Tabaković

Jasenko Tabaković, geboren in Bosnië en Herzegovina, droeg elf jaar lang het uniform van de politie van Antwerpen. Nu kleedt hij zich in woorden, terwijl hij de lagen van de mens afpelt. Schrijven is zijn baken, zijn stem, een brug tussen harten. Met elke zin wil hij liefde zaaien, grenzen verzachten en bouwen aan een wereld waar verbondenheid geen utopie is, maar gedeelde werkelijkheid. Want uiteindelijk: Samen vormen wij één, en in elkaar schuilt onze kracht.

Meer van Jasenko Tabaković