Ga verder naar de inhoud
Ga verder naar de inhoud
Het Sadako Sasaki Memorial in Hiroshima. CC Jaime Pérez
80 jaar na Hiroshima

Kortverhaal | De dag dat de zon twee keer opkwam

Vandaag is het 80 jaar geleden dat de Verenigde Staten de Japanse havenstad Hiroshima vernietigden met een atoombom. Die bom, gemaakt met uit Congo geroofd uranium en getest op land van Native Americans, maakte meer dan 200.000 dodelijke burgerslachtoffers. Een veelvoud daarvan ontwikkelde ernstige gezondheidsklachten. Anneleen Princen schreef een kortverhaal geïnspireerd door het leven van één van hen, de twaalfjarige Sadako Sasaki.

Door Anneleen Princen op 06 augustus 2025

"Het lukt je vandaag zeker", zei haar moeder voor de wedstrijd. Ze herhaalt die woorden als een mantra terwijl ze tempo probeert te maken. Ze vliegt door de velden, voet na voet na voet na voet na voet. Ze voelt de oppervlakte van de bodem amper. Geen tak, geen helling, geen kiezelsteen kan haar tempo afremmen. Ze is licht als lucht. Zuurstof glijdt door haar lichaam. In en uit. Het hardlopen geeft haar vleugels. Ze voelt zich krachtig en sterk. Gezegend. Achter zich hoort ze de cadans van de medeleerlingen die met haar meerennen door de brede straten. De stad is groen. De stad leeft en ziet er als nieuw uit. Hier en daar merk je nog sporen van de oorlog. Een braakliggend terrein vol puin. Nieuwbouwwoningen die niet helemaal zijn afgewerkt. Het skelet van wat ooit een prachtige kerk was. De Genbaku Dome overleefde de bom. En Sadako denkt. Ik ook. Ik overleefde ook. Ze weet dat haar broer straks aan de meet staat om haar toe te juichen. De wind in haar haren, de zon op haar huid, hart dat bonst en versnelt en blijft bonzen. 

Het klopt, het klopt, het klopt, het klopt. 

Een bonkende bas. 

Een levensritme.

 

Soms slaapt Sadako in de kamer van haar broer. Als ze bang wordt van geritsel. Geluiden in de nacht die ze niet kan plaatsen. Als ze zich alleen voelt. Vanavond opnieuw. Ze zit vol adrenaline van de wedstrijd en kan niet tot rust komen. Ze springt uit bed, loopt haastig en licht naar de andere kamer, twee tatames verder. Ze gaat naast Masahiro liggen. Hij mompelt wat in zijn slaap, ademt daarna diep verder. Ze zucht. Het lukt om tot rust te komen in de ademhaling van haar broer. Ze gaat voorzichtig dichter tegen hem liggen en valt in slaap.

 

’s Ochtends aan de ontbijttafel bekijkt moeder haar armen. "Hoe kom je aan al die blauwe plekken Sadako? Ben je gevallen op training?" Moeder gaat met haar kleine handen over de huid, drukt zacht om de plekken te testen. "Doet dit pijn?", vraagt ze. "Heeft Masahiro je misschien per ongeluk geslagen vannacht?" Moeder doet wat lacherig om haar bezorgdheid te maskeren. "Natuurlijk niet", snuift Masahiro verontwaardigd. "Tenzij ik een nachtmerrie had." Hij kijkt Sadako onderzoekend aan. Ze kan zich niets herinneren, geen val, geen nachtmerrie. De plekken zijn onverklaarbaar plots verschenen op haar bleke huid, als her en der verspreide wolken in een verder smetteloze lucht. Hoe ontstaan wolken? Aan de binnenkant van haar huid roert zich iets, trekt bloed samen zonder dat zij weet waarom. Er speelt iets binnenin waar ze geen controle over heeft. De vijand binnenshuis. Sadako denkt terug aan die ene zomerdag.

*

Het was een prachtige dag. Geen wolkje aan de lucht. Uitzonderlijk warm. Trams reden aan en af, Sadako hoorde de wagons knersen op de rails, het geroezemoes van de passagiers. Vonken schoten uit de bovenkabels waar de toestellen passeerden. Fietsers snelden zich naar hun werk, slingerden zich tussen de auto’s door en probeerden de tramsporen te ontwijken. Het was druk in de stad. 8u15, de werkdag nam zijn aanvang.

Het plotse licht was oogverblindend. Alsof de zon voor de tweede keer die dag, en ditmaal nog verzengender, opkwam.

Sadako zag twee meisjes in kimono met  aan de overkant van de straat. Ze waren sierlijk en mooi en maakten oogcontact toen ze het jongere kind voelden staren. Sadako glimlachte. De rust die de meisjes uitstraalden was iets wat ze hen benijdde. Sadako had veel energie, en had haar impulsieve uithalen dikwijls niet onder controle. Ze haastte zich naar de afspraakplaats, de binnenplek van een kantoorgebouw in de stad. Van daaruit ging ze met de andere leerlingen van haar klas werken in de drukkerij. Ze konden niet langer naar school maar drukten allerlei affiches en brochures voor de oorlogsadministratie. Ze was te laat vertrokken thuis, had de deur dichtgegooid na een discussie met haar moeder. Het speet haar maar ze had geen tijd om terug te keren en sorry te zeggen. Toen hoorde Sadako de B29 overvliegen. Het diepe sonore geluid van het vliegtuig kende ze al sinds de oorlog begon. Een soort geruststellend gebrom. Alleen wist Sadako intussen dat het vliegtuig nooit rust bracht. 

Het plotse licht was oogverblindend. Alsof de zon voor de tweede keer die dag, en ditmaal nog verzengender, opkwam. Op hetzelfde moment viel de zon. Niet van boven. Binnenin alles en iedereen. Gebald vuur. Een rode bol. Het deed haar denken aan de vlag. Eén seconde lang dacht ze dat ze God zag. Het licht werd zo wit dat het geen licht meer was. En toen zag Sadako niets meer. Het werd zo stil dat ze dacht dat ze niet meer leefde. De stad brak open.

Ogenblikkelijk stak een wind op. Een rukwind die huizen en mensen niet gewoon omverblies maar platdrukte tegen de aarde. Hij duwde haar met geweld omver. Ze proefde stof en steengruis op haar tong. Ze kon niet meer slikken. Niet lang daarna kwam de hitte. Doorheen de steenbrokken straalde het vuur. Sadako wilde schreeuwen maar de klanken zaten vast. De brokken steen en de paniek klemden haar keel dicht. Geen adem. Geen geluid. Sadako. Sadako. In de verte, gedempt, hoorde ze iemand haar naam roepen. Ze probeerde één arm los te wrikken. Met die bevrijde hand slaagde ze erin de brokstukken van zich af te duwen, haar lichaam vrij te maken. Ze sloeg het stof van zich af. Tevergeefs. Ze was grijs in een grijze wereld. Om haar heen lagen kinderen op de grond. Medeleerlingen. Ze herkende niemand. Wie had geroepen? Er was geen beweging meer op de binnenplaats. Het leek erop dat de muur waar ze achter had gestaan toch bescherming had geboden. 

Sadako liep in de richting van de straat. Althans, waar de straat ooit was. De hele omgeving was in een flits onherkenbaar veranderd. De stad was weg, alles wat was, in alle richtingen platgewalst. Stof, vuur, een inferno. Op de onverwoestbare bergen in de verre verte na had niets nog vorm. Haar ogen zochten de horizon af naar ankerpunten. Iets waar ze zich kon aan vastklampen.

Sadako kwam terecht in een gruwelijke stoet van mensen die geen mensen meer leken. De bom maakte geen onderscheid. Gedaantes liepen elkaar gedachteloos achterna. Gesleep van ledematen richting horizon. De colonne groeide wijk na wijk aan. Velen wankelden. Niemand praatte. Hun gezichten waren leeg en vuil, hun haren stonden recht overeind. 

Onderweg, een vlakte van puin en zwartgeblakerde resten. Sadako zag verbrande mensachtige vormen op de grond, daarna wandelende skeletten met lappen losse huid . Ze gooiden zich in het water van de rivieren in de hoop de pijn te verzachten. Ze hadden de kracht niet meer om te schreeuwen. De stilte proefde scherper dan het steengruis. De stilte vrat zich een weg naar binnen. Sadako zag de onverzettelijke bergen in de verte en liep verder.

Onderweg stapte ze over doden en levenden. Sommige lichamen bewogen niet meer. Anderen prevelden haast onverstaanbaar, "water, water". Gefluister als smeekbede. Sadako vond nergens in het puin een bruikbare tas of beker. Ze haastte zich naar de dichtstbijzijnde rivier en dompelde haar trui in het water. Het vocht trok strepen op haar beroete armen. Ze liep snel om geen druppel te verliezen. Boven de lippen van de stervenden liet ze zo goed en zo kwaad als het ging vloeistof druppelen. Zwarte gaten. Bracht ze verlichting? Ze kon de dood op de lichamen ruiken.

Uiteindelijk vond Sadako haar broer in een grot in de bergen. Hij schuilde er met tientallen anderen zonder gezicht. Ze zag hem. Ze had hem overal herkend. Zijn silhouet een vorm die in de hare paste. Ze drukte hem tegen zich aan en luisterde naar het gebonk in zijn smalle borstkas. Waar de rest van de familie was wisten ze niet. 

*

"Ga je mee naar buiten?" Masahiro kijkt haar verwachtingsvol aan. "Naar buiten? Hoe dan?" lacht ze ongemakkelijk. "Ik kan amper nog wandelen. En het is bijna donker."

"Ik breng je ergens naar toe. Dit gaat lukken. Ik draag je."

Op een ogenblik dat er geen geluid door de gangen galmt, de verpleegsters pauze hebben, het getingel van bestek en gerol van karren ophoudt, duwt Masahiro de deur met zijn voet en elleboog open. Zijn sneakers piepen op de epoxy gietvloer. Sadako is licht als een vogel, haar ademhaling streelt zijn oorschelpen heel zacht. Ze ademt licht. Aan de oppervlakte. De lucht reikt niet naar de diepte van haar longen. De zuurstof vult haar niet langer. Haar benen om zijn middel. Ze weegt haast niets. Hoeveel gram een ziel? Masahiro slikt. Zijn zus verdwijnt langzaam. Zelfs haar hartslag klinkt gesmoord. 

"Denk je dat we sterren worden?" Sadako kijkt haar broer aan. "We zijn nu al sterren"

Ze schuifelen traag door de gang naar een klapdeur veertig meter verder. Daarna een trap op. Trede per trede. Eén bezweet hijgerig lichaam. "Is dit echt de moeite waard?" vraagt Sadako stil. Mashiro antwoordt niet. Bovenaan de trap een metalen deur met klink. Help even mee. De deur zwaait open naar een dakterras. Ze strompelen tot achter het kleine dakgebouw. Masahiro zet zijn zus heel behoedzaam neer op het laken dat ze meenamen. Prachtig he, lachen zijn ogen. De tieners kijken op. In de verte de bergen; boven hen een donkerblauwe bijna zwarte nacht met de flonkering van tientallen sterren. Een veilige hemel ditmaal. "Denk je dat we sterren worden?" Sadako kijkt haar broer aan. "We zijn nu al sterren. We zijn allemaal alles in het heelal, mensen en sterren en materie en hemelse lichamen en elkaar", zegt Masahiro. "Nooit vergeten." Ze ziet zijn ogen blinken in het schijnsel van de nacht. 

*

Sadako strijkt het blaadje glad. De mogelijke gladheid van papier blijft haar verbazen. Het is natuurlijk geen echt vouwpapier meer, dat is nergens in het ziekenhuis nog te vinden, ze heeft de laatste snipper opgebruikt. Haar broer plunderde de kamers en de vuilbakken in de gangen. Wikkels van verbanden, zelfs zakjes voor maandverbanden stal hij voor haar uit de vrouwentoiletten. Ze moet, ondanks de pijn, glimlachen. Dit blaadje was een deel van een tijdschrift, dat Masahiro voor haar uit een vuilnisbak haalde. Het is een piepklein papiertje, maar dat doet er niet toe. Intussen is ze een origamimeester. Ze plooit het, en dan nogmaals overlangs, om zo alle vouwlijnen te creëren die ze nodig heeft. 

Het is niet om het even wat ze maakt, ze wil kraanvogels, liefst duizend. Dan kan ze een wens doen. Al weet ze intussen, na het vouwen van honderden vogeltjes, die ze bewaart in een grote versierde doos, dat die wens nooit werkelijkheid kan worden. Ze lijdt, de vlekken en pijnplekken nemen haar lichaam over, ze voelt elke dag dat ze minder van haar lichaam is. Haar lichaam minder van haar. Maar ze blijft vouwen, vogel na vogel ontspringt aan haar vaardige kleine vingers. 

 

Neem een vierkant blaadje.
Strijk het zorgvuldig glad.
Vouw het papier vier keer.
Maak de vouwlijnen zo scherp mogelijk door er met een vingernagel over te glijden.
Vouw de vier hoeken naar binnen en klap het papier samen tot een kleinere vierkante diamantvorm.
Zorg dat de open punt naar beneden wijst.
Vouw de zijkanten van de bovenste laag naar het midden.
Als bij een vlieger.
Vouw de bovenkant naar beneden om een vouw te maken.
Maak deze vouwen opnieuw ongedaan.
Je ziet de vouwen nog in het papier.
De afdrukken blijven. Wat of wie indruk maakt blijft.
Til de onderste punt van de bovenste laag op.
Trek de punt omhoog.
Vouw hem binnenstebuiten langs de vouwen die je net hebt gemaakt.
Draai om en herhaal aan de andere kant.
Vouw de poten van de diamant naar binnen.
Vouw één van deze punten omhoog
voor de nek van de vogel,
en de andere voor de staart.
Vouw het uiteinde van de nek naar beneden
om de kop te maken.
Vouw de brede zijflappen als vleugels naar beneden.

De kraanvogel is geboren.

 

Papier helpt niet. Dat weet Sadako wel. Maar van iets vlaks vorm maken. Drie dimensies. Van bijna niets iets. De pijn in een andere vorm plooien. Vorm die weg kan vliegen. Transformatie.

Iets tastbaar wat ze kan achterlaten. Iets waar haar huidschilfers op blijven plakken en de vage geur van haar lichaam vasthoudt. Iets wat haar beroerde. 

Ze vertelt de papieren vogels waar de pijn zit, hoe stil het is in het ziekenhuis als ze geen bezoek heeft en hoe bang ze is om te sterven. Steeds minder. Maar toch. Ze fluistert in hun onzichtbare papieren oren hoe graag ze nog eens zou rennen alsof het vliegen is. De gedachte dat genezen niet alleen een woord is. Van pijnbestrijding en broeierige oorlogsretoriek naar innerlijke vrede. Dat alle mensen hemellichamen zijn. Ze geeft haar bezoekers de vederlichte diertjes mee.

De verpleegster komt binnen met een dienblad met het avondeten. Maar Sadako wil niet eten. Ze heeft geen honger meer. Het lichaam heeft geen voedsel nodig. Het lichaam doet er niet meer toe. Ze wil verder vouwen. Zolang het kan. Het is nog licht buiten. Een zachtroze met oranje lucht met gulzige randen. Het is het seizoen van de bloesems.

---

Sadako Sasaki was pas twee jaar oud toen de Verenigde Staten Hiroshima bombardeerden. Jaren later, op elfjarige leeftijd, kreeg ze de diagnose leukemie, veroorzaakt door de straling. Vastbesloten om te blijven leven, begon Sadako 1.000 papieren kraanvogels te vouwen, in de hoop dat ze dan een wens zou mogen doen.

Helaas overleefde Sadako het niet, maar haar nalatenschap van papieren kraanvogels bleef bestaan en inspireerde haar klasgenoten en vervolgens de hele wereld met een boodschap van vrede, hoop en veerkracht. Tegenwoordig vouwen mensen over de hele wereld kraanvogels ter harer nagedachtenis.


Geef je mening of deel in je netwerk

Over de auteur

Anneleen Princen

Anneleen Princen is leerkracht Nederlands-Engels in Kortrijk. Daarnaast verdeelt ze de tijd over haar verschillende rollen als moeder, partner, spreker, lezer en schrijver. Soms botsen die rollen wel eens, en dat geeft vuur- en denkwerk.

Meer van Anneleen Princen