Cafépraat in de cultuurcommissie?

Herman Schueremans (Open VLD) kapt ermee en wuift de politiek uit met historische woorden, helaas wel de enige in bijna 10 jaar: ‘ik heb betere dingen te doen dan in een commissie te zitten waarin het er aan toegaat als in een café.’
Cafépraat in de cultuurcommissie?

De inzet: via een blij en genereus maar vooral mediageniek project wil men van de kunstenaar een ondernemer maken die zich bekommert over de groei van onze noodlijdende consumptie-economie.

 

Herman Schueremans (Open VLD) kapt ermee en wuift de politiek uit met historische woorden, helaas wel de enige in bijna 10 jaar: ‘ik heb betere dingen te doen dan in een commissie te zitten waarin het er aan toegaat als in een café.’

Het zal wellicht kloppen dat Schueremans niet bijzonder veel heeft uitgespookt, maar heeft hij ongelijk? ‘Dit is een vorm van nestbevuiling’, dixit Jan Peumans (N-VA); ‘Dit is de reactie van iemand die zijn bord leeg eet en dan klaagt dat hij het niet lust’, Bart Van Malderen (sp.a); ‘Wij noemen hem Herman de hologram’, Bart Caron (Groen). Creatief zijn ze wel, die collega’s. Onliners zijn nodig om een scoop in de ‘afhankelijke’ media te scoren, dat weten we intussen wel, maar het klinkt toch allemaal opvallend veel naar het geknor en gegiechel aan tap en toog.

Ook wie wat moeite deed om het cultuurbeleid te volgen, zal zich niet onmiddellijk voor de geest kunnen halen wat die cultuurcommissie dan wel voor formidabele dingen heeft gedaan. Dat komt evenmin aan bod in de collegiale replieken op Schueremans. Dat partijpolitieke gekissebis waarbij, op het misogyne af, energie noch intelligentie werden gespaard om de cultuurminister Joke Schauvliege (CD&V) te verwijten dat ze geen ‘visie’ had, dat haalde natuurlijk wel uitvoerig de media. Maar wat was dan die visie van de cultuurcommissie precies?

De mythe van de creatieve industrie

Wat is bijvoorbeeld het standpunt en het actieplan van de commissie inzake het Europa-beleid, dat onder de reclameslogan ‘Creative Europe’, de aanval op de gesubsidieerde cultuursector heeft ingezet? Via de handige mythe van de creatieve industrie wil men dat kunstenaars en kunstinstituten zich zullen inzetten voor onze economie. Het moet maar eens gedaan zijn met die ‘passieve’ subsidies voor autonome kunsten, die alleen maar met zichzelf bezig zijn. ‘Creatieve industrie’, dat heeft nochtans opvallend weinig met kunst te maken. Het is ook een frappant pleonasme, want welke industrie is er dan niet ‘creatief’?

De voorzitter van de Europese Commissie, J. M. Barosso, haalde de fabel van The Creative Class van Richard Florida ongeveer in 2008 uit de kast, om die als politieke hefboom in te zetten: een trendy verhaal in termen van ‘smart innovation’ en ‘creative economy’, wie kan daar nu niet enthousiast over zijn? Hoe anders krijg je de mensen vandaag nog enthousiast voor een asociale, donkerblauwe Europapolitiek met al dat dubieuze gelobby? Laten we vooral de pret niet bederven door bijvoorbeeld de vraag te stellen of de beleidsmatige innovaties voordien dan ‘dom’ waren?

In de termen van Noam Chomsky zouden we deze newspeak een mooi voorbeeld van de creatie van ‘necessary illusions’ kunnen noemen: we weten natuurlijk wel dat bepaalde praatjes niet veel voor stellen of zelfs compleet onwaar zijn, maar desondanks worden ze voortdurend gerecycleerd omdat men er zo handig de publieke opinie mee kan bespelen. Het gaat erin als zoete koek, en zonder dat het al te veel opvalt, mengt men er snel even een neoliberaal beleid tussendoor. …Thought Control in Democratic Societies.

De inzet: via een blij en genereus maar vooral mediageniek project wil men van de kunstenaar een ondernemer maken die zich bekommert over de groei van onze noodlijdende consumptie-economie. Europarlementariërs en hun lobbyisten herdefiniëren deze aanval op de kunsten graag in termen van ‘maatschappelijke relevantie’: gedaan met die autonome kunsten, dat subsidiegeld moet gerecupereerd worden voor ‘nuttige’ zaken. Waarom zou de belastingsbetaler niet wat ‘Return of investment’ mogen vragen, om het met de woorden van Bart De Wever te zeggen, in zijn beste Vlaams?

Subsidies zijn concurrentievervalsing

Theodor Adorno lanceerde een halve eeuw geleden de term ‘culturele industrie’ om ons er voor te waarschuwen dat massa-entertainment een bedreiging is voor kunst en cultuur, niet alleen omdat ze ons overspoelt met zoveel zinloze behoeftecreatie en een oprukkende commercialisering, maar ons ook passief, dociel en onkritisch maakt. Nu neoliberale politici het nut van de term ‘creatieve industrie’, hebben ontdekt, worden wij met een nieuw gevaar geconfronteerd.

Door de moordende druk van speculanten die van bedrijven absurde tweecijferrendmenten eisen, zijn ondernemers genoodzaakt om drastisch te besparen op hun afdelingen research & development. Terzijde: men wil ons natuurlijk doen geloven dat dit allemaal de schuld van de loonkost is. Maar wie dezelfde lonen wil als in Bangladesh, moet wel bereid zijn dezelfde leefomstandigheden er bij te nemen. Nu bedrijven niet meer investeren in innovatie, wordt de overheid onder druk gezet om er voor te zorgen dat het onderwijs en de culturele sector deze taak zoveel mogelijk overnemen. Voor politici die niet met kritische kunst omkunnen, zo merkte Lieven De Cauter onlangs op De Wereld Morgen (zie hier) nog op, is dat twee vliegen in één klap: de neutralisering van politieke en maatschappelijk geëngageerde kunst alsook de instrumentalisering van het potentieel aan kunstsubsidies.

Dirk Tuypens (PVDA+) maakt ons in zijn recent essay in het weekblad Solidair (zie hier) op het volgende attent, iets waar de cultuurcommissie eens goed over moet nadenken:

“Zowel in teksten van de Europese Commissie als van het Flanders District of Creativity, de Vlaamse organisatie voor meer ondernemerscreativiteit, lezen we dat subsidies eigenlijk neerkomen op concurrentievervalsing. Men pleit voor de opheffing van elk verschil tussen marktgerichte en niet-marktgerichte cultuurproducten, beide worden kwalitatief gelijkwaardig geacht. Wie nog durft beweren dat commercie dodelijk is voor artistieke kwaliteit, lijdt aan cultuurpessimisme. Commercie en creativiteit heten voortaan “complementaire dynamieken”. Kwaliteitsvolle creatieve productie heeft dus niet noodzakelijk nood aan subsidies.”

2014: Vlaanderen Vokaland?

De cultuurcommissie heeft nog anderhalf jaar de tijd om een overtuigend beleid op poten te zetten, vooraleer N-VA en Open VLD na 2014 aan de knoppen zitten en allicht voor de knieval van het nieuwe neoliberale Europese beleid gaan. Als kunst hen lief is, lijkt het mij evident dat zij via onze Europese afgevaardigden pleiten voor een afzonderlijk cultuurbeleid, los van de ‘creatieve industrie’, zoals dat in Europa tot voor kort wel het geval was. Als men fondsen voor de kunsten belooft, geef die dan toch gewoon rechtstreeks? Dus niet via de omweg van de creatieve industrie, als honing om vooral veel privaat-publieke samenwerking te forceren zodat de cultuursector wel met economie moet bezig zijn.

Commissieleden, kijk naar Nederland, waar men de ‘creatieve industrie’-strategie al enthousiast doorvoerde met het CLICK-programma (een herschikking van de bestaande fondsen) en waar Rob Huisman, directeur van de Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers (BNO), onlangs een open brief schreef om aan te klagen dat deze budgetten vooral de grote bedrijven ten goede komen (i.e. Philips). Als de ondernemende ontwerper al uit de boot valt, dan kunnen we al raden hoe het dan met de autonome kunstenaar is gesteld.

Intussen fabriceerden Voka en Unizo in Vlaanderen het zwaar gesubsideerde Flanders DC, als trendy propagandamachine, dat al aan zijn charmeoffensief in de cultuursector is begonnen. Waar geld is, gaan de deuren open. Het programma ‘Creative Enterpreneurship sessions’ leert kunstenaars alvast hoe ze een businessmodel kunnen ontwikkelen, en moedigt hen aan om creativiteit ruimer dan ‘een hobby’ op te vatten.

De cultuurcommissie is allicht geen praatbarak en de leden ervan beseffen hoe kwetsbaar kunst en cultuur is. Wat betekent dat zij beseffen dat politieke bescherming nodig is tegen dit bedrieglijk discours, en het bijbehorende overheidsbeleid, dat in alle onschuld en op kousenvoeten de geesten kneed voor een integrale vermarkting van kunst en cultuur.
 

>>> Robrecht Vanderbeeken is filosoof en als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan de School of Arts, Kask Gent.