Een Iraanse atoombom graag!

Natuurlijk zou de wereld veiliger zijn zonder atoomwapens. Maar het scheppen van zo’n wereld staat voorlopig niet op de agenda. Dan is de vraag waarom er zoveel drukte gemaakt wordt over de Iraanse ontwikkeling van nucleaire technologie, en er luidop gedacht wordt over het stukbombarderen daarvan.
Een Iraanse atoombom graag!

Binnen de NAVO wordt ernstig nagedacht over hoe het verder moet als Iran, ondanks sancties en eventuele militaire acties, er toch in slaagt de bom te maken.

 

Natuurlijk zou de wereld veiliger zijn zonder atoomwapens. Maar het scheppen van zo’n wereld staat voorlopig niet op de agenda. Dan is de vraag waarom er zoveel drukte gemaakt wordt over de Iraanse ontwikkeling van nucleaire technologie, en er luidop gedacht wordt over het stukbombarderen daarvan. Mag Iran niet wat andere landen wel mogen?

Time to Attack Iran’ – dat stond op het januarinummer 2012 van het gereputeerde Amerikaanse tijdschrift ‘Foreign Affairs’. Op het volgende nummer, in maart, stond: ‘Not time to Attack Iran.’ En het julinummer kopte heel groot (en stout): ‘Why Iran Should Get the Bomb.’ Tussenin verscheen een vermakelijk-ontnuchterende bijdrage in het meinummer, op de cover aangekondigd als: ‘Why Iran Won’t Go Nuclear (Yet).

Foreign Affairs’ is een interessant tijdschrift om te volgen wat er leeft en hoe er gedacht wordt in kringen van de Amerikaanse buitenlandse politiek. Het loont de moeite de recente bijdragen over Iran eens goed te bekijken. Ik begin met het leukste: het essay van Jacques Hymans ‘Botching the Bomb’, gebaseerd op een hoofdstuk van een recent boek van deze auteur, die professor internationale relaties is aan de University of Southern California. (1)

Laten knoeien!

De bom verknoeien’ – die titel van het essay wordt op de cover omschreven als: ‘Waarom Iran (nog) geen kernmacht wordt.’ Daarmee is de teneur van het stuk goed weergegeven. Volgens de schrijver kunnen de VS Iran rustig laten aanmodderen bij het maken van een bom. Hoe komt hij daarbij?

Hymans stelt vast dat het produceren van atoomwapens is achteruitgegaan. Voor 1970 hebben zeven landen een nucleair bewapeningsprogramma opgestart, en ze zijn allemaal geslaagd in hun opzet. Ze deden er gemiddeld een jaar of zeven over. Na 1970 zijn tien landen begonnen, maar er zijn er maar drie geslaagd. Die deden er gemiddeld ongeveer 17 jaar over. Hoe komt dat?

Er zijn enkele gangbare antwoorden: het komt door de nonproliferatiepolitiek die via een verdrag de uitbreiding van kernwapens tegengewerkt heeft, het komt door de de Amerikaanse en Israëlische aanvallen op nucleaire installaties in Syrië en in Irak, het komt doordat de politieke leiders zich te weinig engageerden voor de nucleaire bewapeningsprogramma’s die waren opgestart. 

Hymans vindt die antwoorden ontoereikend tot fout, en zoekt het elders. De landen die na 1970 nucleaire bewapening begonnen te ontwikkelen, waren ontwikkelingslanden of door olie rijk geworden dictaturen zoals Irak en Libië, die niet beschikten over een moderne managementcultuur. Maar, zegt Hymans, die is juist essentieel voor de ontwikkeling van kernwapens: je hebt daarvoor een sterk, goed gemotiveerd en creatief team nodig dat voldoende verantwoordelijkheid en autonomie krijgt en dat gerespecteerd wordt.

Kijk naar Irak. Saddam liet een nucleaire topwetenschapper gevangenzetten omdat die geprotesteerd had tegen de opsluiting van een collega. Nadat Israël in 1981 de reactor van Osirak gebombardeerd had, liet Saddam hem vrij en zette hem weer aan het werk, nu met duidelijke plannen om een atoomwapen te bouwen. Het militaire bewapeningsprogramma liep goed tot Saddams schoonzoon Hussein Kamel al-Majid er zich mee bemoeide. Hij greep in in de planning, legde onrealistische deadlines op, bruskeerde en forceerde het team. Na een investering van een miljard dollar en tien jaar werk draaide alles uit op een fiasco.

In dat perspectief waarschuwt Hymans voor louter technologische inschattingen van de wapenontwikkeling door geheime diensten. Zonder een geschikt management flopt die ontwikkeling, of wordt ze heel erg vertraagd. Libië besteedde massa’s geld aan materiaal voor een kernwapen, maar kreeg het niet gemonteerd, Noord-Korea’s experimenten lukten slecht of niet. En Irans prestaties worden al 20 jaar overschat, zegt Hymans: eerst zou Iran de bom hebben tegen 2000, dan tegen 2005, dan 2010, en nu tegen 2015… (FA 91/3, p. 52)

Vandaar Hymans’ conclusie: ‘De wereld heeft het geluk gehad dat tijdens de voorbije decennia de leiders van de would-be kernwapenstaten zo goed geweest zijn in het frustreren en van zich vervreemden van hun wetenschappers. De VS en hun partners moeten ervoor oppassen geen beleid te voeren dat de managementproblemen van deze leiders voor hen oplost.’ (FA 91/3, p. 53)

Met dat laatste bedoelt Hymans dat het bombarderen van nucleaire installaties, het liquideren van nucleaire wetenschappers en het plegen van sabotage door middel van cyberaanvallen ertoe kunnen leiden dat de nationale eenheid binnen Iran versterkt wordt en dat de wetenschappers meer gemotiveerd worden en beter gaan functioneren. ‘Nationalistische vurigheid kan voor een deel een compensatie vormen voor povere organisatie.’ (ib.)

Aanvallen!

Met die waarschuwing voor de agressieve aanpak van Irans nucleaire beleid in gedachten stap ik over naar het essay van Matthew Kroenig, dat juist voor zo’n aanpak pleit, en dat van Colin Kahn die hem weerlegt. Kroenig is een defensiespecialist die als adviseur inzake Iran gewerkt heeft op het VS-ministerie van defensie. Colin Kahn is een professor in security studies en deed ook ervaring op in het Amerikaanse defensiebeleid, specifiek voor het Midden-Oosten. Twee insiders.

Een eerste vraag die ik me stel bij de teksten van de beide heren is: waar gaat het eigenlijk om, wat is de inzet van de zaak? Het gaat niet om het voortbestaan van Israël, in tegenstelling tot wat Israëlisch toppolitici, de Israëllobby en de papegaaipers graag beweren. Geen van beide strategen neemt het idee dat Iran Israël van de kaart zou willen vegen ernstig. Kroenig spreekt wel vaagweg over een ‘bedreiging’: ‘De waarheid is dat een militaire aanval [van de VS] om Irans nucleair programma te vernietigen, als hij voorzichtig wordt georganiseerd, de regio en de wereld een zeer reële bedreiging zou kunnen besparen en de langetermijnveiligheid van de VS zou kunnen verbeteren.’ (FA 91/1, p. 77)

Maar waar het bij die bedreiging werkelijk om gaat wordt al gauw duidelijk: ‘Een nucleair bewapend Iran zou onmiddellijk de handelingsvrijheid van de VS in het Midden-Oosten beperken. Met atoomkracht achter zich zou Iran eender welk politiek of militair initiatief van de VS in het Midden-Oosten kunnen bedreigen met een nucleaire oorlog, en dat zou Washington dwingen twee keer na te denken alvorens in actie te komen in de regio. De regionale rivalen van Iran, zoals Saoedi-Arabië, zouden waarschijnlijk beslissen een eigen kernarsenaal aan te schaffen, wat een wapenwedloop zou ontketenen.’ (FA 91/1, p. 78)

Om zijn geopolitieke rivalen in toom te houden, zou Iran ervoor kunnen kiezen de verspreiding van kernwapens aan te wakkeren door de nucleaire technologie over te dragen aan bondgenoten – zowel andere landen als terroristische groepen. Het bezit van de bom zou Iran een grotere bescherming bieden tegen conventionele agressie en dwingende diplomatie, en de gevechten tussen zijn terroristische handlangers en bijvoorbeeld Israël zouden kunnen escaleren. Uiteraard zou een nucleair bewapend Iran niet opzettelijk een suïcidale nucleaire oorlog beginnen. Maar de wankele nucleaire balans tussen Iran en Israël zou makkelijk in een oncontroleerbare opwaartse spiraal kunnen geraken naarmate een crisis zich ontwikkelt, met als resultaat een nucleair vuurgevecht tussen de twee landen waarin ook de VS zouden kunnen worden meegesleurd.’ (FA 91/1, p. 78)

In wezen draait alles dus rond de machtsverhoudingen in het Midden-Oosten, nauwkeuriger gezegd om de hegemonie van de VS, hun vrijheid van handelen. Kroenig vindt dat ‘Irans snelle nucleaire ontwikkeling de VS uiteindelijk zullen dwingen tot de keuze tussen een conventioneel conflict en een mogelijke nucleaire oorlog. Geconfronteerd met dat dilemma zouden de VS een chirurgische aanval op Irans nucleaire voorzieningen moeten uitvoeren, een onvermijdbare ronde van vergelding moeten doorstaan, en dan moeten trachten de crisis snel te deëscaleren.’ (FA 91/1, p. 86)

Het is bekend dat een dergelijk idee over een beperkte oorlog met Iran ook in Israël leeft. Terwijl ik dit schrijf berichten de media over een interview van de uittredende minister van civiele defensie Matan Vilnai. Die gaat ervan uit dat een Israëlische aanval op Irans nucleaire installaties zou leiden tot een maand oorlog en zo’n 500 Israëlische slachtoffers zou maken. Dat lijkt best acceptabel, is de indruk die hij geeft.

Een keurige, beperkte oorlog?

Het concept van zo’n verrassingsaanval met vrij beperkte gevolgen voor de aanvallers wordt scherp bekritiseerd door Colin Kahn, al heeft hij het alleen over een mogelijke aanval door de VS. Hij vindt dat het fout is een beslissing tot militaire actie te baseren op een best-case scenario waarin Iran zal begrijpen dat het maar om een beperkte aanval gaat die alleen het nucleaire potentieel wil uitschakelen en die niet de bedoeling heeft de politieke leiders ten val te brengen, zodat die zullen meewerken aan een snelle deëscalatie van het conflict.

Kroenigs idee van zo’n gecontroleerd oorlogje zonder vergaande escalatie vindt Kahn er helemaal naast: ‘Zijn beeld van een clean, afgebakend conflict is een illusie. Eender welke oorlog met Iran zou een vuile en buitengewoon gewelddadige zaak worden, met beduidende aantallen slachtoffers en gevolgen.

Kahn geeft een reeks redenen aan waarom het best-case scenario dubieus is. Volgens Kroenig zouden de VS de Iraanse leiders duidelijk moeten maken dat ze er niet op uit zijn het bewind omver te werpen en dat ze alleen maar het nucleaire programma willen uitschakelen. Maar dat bewind baseert zijn legitimiteit juist op het weerstaan aan de internationale druk op dat programma, en kan dat onderscheid dus moeilijk maken. En gezien de fel anti-Amerikaanse opstelling van de politieke leiders is er weinig kans dat ze zouden geloven in een aanval met een beperkte opzet. ‘Uitgaand van de ergste veronderstellingen over de bedoelingen van Washington, is het waarschijnlijk dat Teheran overmatig zal reageren op zelfs maar een chirurgische aanval op zijn nucleaire installaties.’ (FA 92/2, p.168)

Teheran zou ook goede motieven hebben om over te gaan tot een snelle escalatie. De oorlog zou een directe invloed hebben op de oliemarkt, en dat zou het herstel van het nucleaire programma bemoeilijken. Een snelle, krachtige reactie zou de voorkeur kunnen krijgen. Temeer omdat Iran moet vrezen dat zijn commando-infrastructuur en zijn raketarsenaal worden uitgeschakeld. Snel alles afvuren zou dan een interessante optie zijn. Bovendien kan er escalatie komen doordat er onvoldoende centrale controle is.

Ook de VS zouden goede redenen kunnen hebben om het conflict te laten escaleren. Zich inhouden bij Iraanse represailles zou moeilijk kunnen blijken, en de verleiding om veel verder te gaan dan de chirurgische operatie zou groot kunnen worden. Amerikaanse verliezen zouden de politieke druk daartoe immers snel onweerstaanbaar kunnen maken. En hoe moeten de VS een Iraanse reactie juist inschatten? Hoe weten ze of het alleen om een eenmalige reactie gaat, of om het begin van een ruime campagne? In dat laatste geval zou beheersing van de VS nog gevaarlijker aanvallen kunnen uitlokken, en zo’n risico wil Washington allicht niet lopen. En als Iran de straat van Hormuz zou afsluiten – waar het al mee gedreigd heeft – zouden de VS onvermijdelijk moeten ingrijpen.

Natuurlijk, zegt Kahn, zouden de VS de oorlog winnen en op een paar weken tijd de militaire capaciteit van Iran twintig jaar kunnen achteruitzetten. ‘Maar een conflict tussen de VS en Iran zou niet de klinische, strak gecontroleerde en beperkte confrontatie zijn die Kroenig voorspelt.’ (FA 92/2, p.169) Bovenop de te vrezen escalatie is de kans ook groot dat het conflict overslaat op grotere delen van het Midden-Oosten, dat Israël erin wordt meegesleurd, dat aversie tegenover de VS wordt aangewakkerd en dat Iran extra sympathie verwerft als slachtoffer dat zich heldhaftig verzet.

Zo’n oorlog zou ook het beleid van Iran kunnen doen omslaan naar de vastberaden ontwikkeling van een eigen nucleair wapen, dat dan duidelijk de enige garantie tegen de oorlogsdreiging van de VS zou zijn.

(Hier past een toelichting: Iran houdt vol dat het bezig is met vreedzame nucleaire technologie en dat het daar recht op heeft. De VS erkennen, op basis van hun inlichtingen, dat Iran geen beslissing genomen heeft om de bom te bouwen. De discussie gaat er eigenlijk om of Iran de zogeheten ‘breakout capability’ mag bereiken, dat wil zeggen een zodanig niveau van technologie en materiaal dat het in staat is om op relatief korte tijd een bom te maken – als de beslissing daartoe genomen wordt. Er zijn nog andere landen die geacht worden op dat niveau te staan, zoals Japan en Duitsland, waarover geen problemen gemaakt worden zoals over Iran. Het zijn immers bondgenoten van de VS. Een auteur als Kroenig gaat ervan uit dat die breakout capability bereikt is en dat Iran op zes maanden tijd een bom kan maken. En dat het dus hoog tijd is om militair in te grijpen. De meeste experten (en in hun spoor Obama) stellen dat Iran nog een heel eind verwijderd is van het vereiste startniveau. Dat betekent ruimte voor onderhandelingen.)

Waarom Iran de bom hoort te hebben

Het opiniestuk van de politicoloog en vredeswetenschapper Kenneth Waltz is verfrissend omdat het breekt met het axioma dat Iran in geen geval een atoomwapen mag hebben. De landen met een atoomwapen, zegt Waltz, hebben altijd al boos gereageerd als er een nieuwkomer bij de club dreigde te komen. Maar eens die er was, hebben ze geleerd ermee te leven. Het zijn niet Irans nucleaire plannen die het Midden-Oosten destabiliseren: ‘Het is het kernarsenaal van Israël, niet het verlangen van Iran ernaar, dat het meest heeft bijgedragen tot de huidige crisis. Macht vraagt immers uiteindelijk om een tegengewicht. Wat verrassend is aan het geval van Israël, is dat het zo lang geduurd heeft eer een potentieel tegengewicht opdook.’ (FA 91/4, p. 3)
‘Natuurlijk is het makkelijk te begrijpen waarom Israël de enige nucleaire mogendheid in de regio wil blijven en waarom het bereid is geweld te gebruiken om die status veilig te stellen. In 1981 bombardeerde Israël Irak om een uitdaging aan zijn nucleair monopolie af te weren. Het deed hetzelfde in Syrië in 2007 en overweegt nu een gelijkaardige actie tegen Iran. Maar juist de daden die Israël in staat stelden om zijn nucleaire voorsprong op korte termijn te handhaven, hebben een onevenwicht bestendigd dat op lange termijn niet houdbaar is. Israëls bewezen capaciteit om potentiële nucleaire rivalen ongestraft aan te vallen heeft er onvermijdelijk toe geleid dat zijn vijanden erop uit zijn de middelen te ontwikkelen om Israël te beletten dat opnieuw te doen. Daarom is het best de huidige spanningen niet te zien als een relatief recente Iraanse nucleaire crisis, maar als de eindfasen van een decennialange nucleaire crisis in het Midden-Oosten die maar zal eindigen als de militaire krachtbalans is hersteld.’((FA 91/4, p. 3)

De vrees voor een Iraanse atoombom wordt sterk aangewakkerd door vooroordelen over het functioneren van de Iraanse staat. ‘Ondanks het sterk verspreide vooroordeel in omgekeerde zin wordt de Iraanse politiek niet gemaakt door krankzinnige mollahs maar door ayatollahs in perfecte geestelijke gezondheid die willen overleven zoals eender welke andere politieke leiders. Hoewel Irans leiders zich overgeven aan opzwepende en haatvervulde retoriek, vertonen zij geen neiging tot zelfvernietiging. Het zou een zware fout zijn voor beleidsmakers in de VS en Israël het tegenovergestelde aan te nemen.’ ((FA 91/4, p. 4)

Voor Waltz zou een Iraanse atoombom de stabiliteit in de regio verbeteren en kunnen de huidige sancties tegen Iran maar beter geschrapt worden: ‘ze schaden op de eerste plaats de gewone Iraniërs, en hebben weinig nut.’ ((FA 91/4, p. 5)

De bom komt er!

De tekst van Waltz betrekt terecht de Israëlische atoomwapens in de discussie, wat de als strateeg vermomde ideologen graag vermijden. Bijvoorbeeld iemand als de Fransman Bruno Tertrais (onderzoeker, ex-NATO-functionaris), die Iran vastpint op zijn ondertekening van het anti-proliferatieverdrag (NPT of Nuclear Proliferation Treaty, verdrag tegen de snelle aangroei van de kernwapens in de wereld). Israël heeft dat verdrag niet ondertekend, dus met Israël is er geen probleem. (2) Dat is natuurlijk niet strategisch gedacht: Iran wordt nucleair bedreigd door Israël en is omsingeld door Amerikaanse basissen. Het heeft dus een directe militaire reden om minstens een breakoutcapaciteit na te streven, en mogelijk ooit de bom te bouwen. (Het hoeft maar het NPT op te zeggen en heeft dan de handen even vrij als Israël, volgens de logica van Tertrais.)

Maar bij een andere Franse specialist, Alain Rodier, klinkt het: ‘Wie er ook aan de macht komt in Teheran, Iran zal op een dag over een kernwapen beschikken. Het is de ambitie van een grootmacht die haar basis vindt in het Perzische nationalisme.’ (3) Wie nucleaire wapens problematisch vindt, zal Rodiers voorspelling geen prettige gedachte vinden. Maar mij lijkt het evident dat Iran evenveel recht heeft om een atoombom te bouwen als Israël. Het tegenhouden daarvan kan alleen maar als Israël van zijn kant zich nucleair ontwapent, en zoiets is niet in zicht. Dus dan maar leven met een Iraanse bom.

Dat standpunt, en de tekst van Waltz, zijn geen vrijblijvende gedachtenspelletjes. Binnen de NAVO wordt ernstig nagedacht over hoe het verder moet als Iran, ondanks sancties en eventuele militaire acties, er toch in slaagt de bom te maken. In januari 2012 verscheen bijvoorbeeld een research paper onder de titel The day after Iran goes nuclear: Implications for NATO. (4) Het nieuwe tijdperk met een nucleair Iran wordt al volop voorbereid, zo blijkt.

En hoe zit het in Iran zelf? Is de bevolking mee te krijgen voor de ontwikkeling van een Iraans kernwapen? De Iraanse professor politicologie Saideh Lotfian (universiteit van Teheran), die tegenstander is van een Iraanse atoombom, besprak de oppositie tegen kernbewapening in een essay. (5 ) Zij geeft drie argumenten tegen. De problemen zijn te groot en de kosten te hoog en Iran moet zijn middelen gebruiken om zijn economie te ontwikkelen. Ook is de achterstand van Iran te groot, zodat het niet kan concurreren in de nucleaire wapenwedloop. En dan zijn er de ethische bezwaren.

Het gebruik van de wapens, zo wordt geargumenteerd, is onmenselijk, en dus uitgesloten. Welk nut heeft het dan ze te ontwikkelen? Ayatollah Khameneh’i verwierp in 2003 het gebruik van wapens voor massavernietiging als immoreel. President Khatami zei toen dat kernwapens niet thuishoren in het Iraanse wapenarsenaal omdat ze niet kunnen worden gebruikt, omwille van Irans islamitische en ethische principes. Vicepresident Aghazadeh, ook hoofd van de Iraanse organisatie voor kernergie verzekerde dat Iran zich houdt aan zijn NPT-verplichtingen, niet alleen omdat het een contractuele verplichting is, maar ook omwille van religieuze en ethische overwegingen. En Kamal Kharazzi verklaarde als minister van buitenlandse zaken in het parlement dat biologische, chemische en nucleaire wapens haram zijn, in religieus opzicht verboden. Ook is er in discussies op gewezen dat de Heilige Koran met nadruk verbiedt in een oorlog vrouwen, kinderen en oude mannen te doden, wat bij nucleaire wapens niet te vermijden is. ( a.w. p. 165) In een islamitische republiek zouden deze argumenten die gebaseerd zijn op de islam, veel gewicht moeten hebben. Maar ik heb wel een bedenking: in zijn humanisering van het oorlogsrecht beperkt de Heilige Koran wie mag worden gedood, maar verbiedt niet zwaarden te smeden of te bezitten.

Een persoonlijke conclusie

Wat denk ik nu, na een pak lectuur over Iran? Ik denk dat je nucleaire wapens moet hebben, maar niet gebruiken. (Al moet je dat laatste er niet bij zeggen.) Ze dienen om af te schrikken, niet om af te vuren of af te werpen. Nucleaire wapens verschaffen status en beveiligen tegen aanvallen en inmenging. Gezien de manier waarop Iran door de VS behandeld werden en worden (inmenging in zijn binnenlandse aangelegenheden, omsingeling door een cordon van Amerikaanse basissen, en zo permanent bedreigd en onder schot gehouden) en gezien de nucleaire mogendheden in de omgeving (Israël, maar ook het buurland Pakistan en India) zou het heel begrijpelijk zijn dat de Iraanse leiders beslissen om de bom te bouwen. Het is ook hun volste recht. En het beantwoordt aan Irans behoefte om zich als regionale mogendheid te profileren.

Die leiders hebben die beslissing blijkbaar nog niet genomen, en beperken zich tot het werken in de richting van een breakout capacity. Als die bereikt is, kunnen zij daar stoppen, of stiekem een bom bouwen en dan erop gepakt worden dat ze het NPT-verdrag overtreden,. Maar ze kunnen ook heel netjes dat verdrag opzeggen, de nucleaire handelingsvrijheid verwerven die Israël heeft, en nucleair gaan. 

Met een Iraanse atoombom valt best te leven. De Amerikaanse geostrateeg Zbigniew Brezinski zei in 2006 al dat een nucleair bewapend Iran geen groter probleem zou vormen dan de nucleaire staten Pakistan, India of Israël. (6) Het mediaspektakel over de Iraanse bom, de suggestie dat de nucleaire vernietiging van Israël in het verschiet ligt, ja dat een nucleair Armaggedon in de lucht hangt is dus onzin. Het is een schijnprobleem, een ideologisch en retorisch hulpmiddel dat moet dienen om Iran te isoleren en liefst ook te kraken. (Daartoe worden ook afscheidingsbewegingen in het land gesteund.)

Het gaat dus eigenlijk niet om de bom, net zomin als het bij Irak ging om de fictief gebleken massavernietingswapens. Het gaat er wel en uitsluitend om dat de VS en hun vooruitgeschoven en inmiddels al te assertieve provincie Israël en hun Europese bondgenoten in het Midden-Oosten geen mogendheid willen die zich autonoom opstelt.

Daarbij komt dat het huidige nucleaire monopolie van Israël een hinderpaal is voor de oplossing van de Palestijnse kwestie. Iran als nucleaire tegenspeler zou op dit gebied een welkome herschikking van de machtsverhoudingen zijn.

Een Iraanse atoombom? Graag!


(1) Jacques Hymans, Achieving Nuclear Ambitions: Scientists, Politicians, and Proliferation, Cambridge/ New York enz., Cambridge University Press, 2012
(2) Bruno Tertrais, Iran: la prochaine guerre, Paris, le cherche midi, 2007, p. 55 e.v.
(3) Alain Rodier, Iran : la prochaine guerre?, Paris, Ellipses, 2007, p. 109.
(4) Jean-Loup Samaan, The day after Iran goes nuclear : Implications for NATO, Research Paper no. 71, January 2012, online onder http://www.ndc.nato.int/news/current_news.php?icode=349
(5) Saideh Lotfian, ‘Nuclear policy and international relations’, in: Homa Katouzian en Hossein Shahidi (red.), Iran in the 21st Century: Politics, Economics & Conflict, London/New York, Routledge, 2008, blz. 158-180.
(6) Peyman Javaher-Haghighi, Iran, Mythos und Realität, Staat und Gesellschaft jenseits von westlichen Sensationsberichten, Münster, Unrast-Verlag, 2008, blz. 133.