Een standbeeld voor Bin Laden?

Met de dood van Osama Bin Laden is er nog lang geen punt gezet achter het Amerikaanse trauma van 9/11 en de oorlogszuchtige manier waarop het geëxploiteerd werd door de VS en hun (behoorlijk onder druk gezette) bondgenoten.
Een standbeeld voor Bin Laden?
 

Met de dood van Osama Bin Laden is er nog lang geen punt gezet achter het Amerikaanse trauma van 9/11 en de oorlogszuchtige manier waarop het geëxploiteerd werd door de VS en hun (behoorlijk onder druk gezette) bondgenoten. En ook de ethische ontsporingen van het Westen (Guantanamo, torture by proxy, Abu Graib, Amerikaanse moordcommando’s…) worden er natuurlijk niet door uitgewist. De buitensporige manier waarop 9/11 geïnterpreteerd werd, ontneemt het zicht op de juiste proporties van de aanslag en op de ethische problematiek erachter. Ze belet ook een pedagogische verwerking ervan. Een tijdje geleden konden we lezen hoe geniaal het Koninklijk Atheneum van Antwerpen destijds op de aanslag reageerde: door het oplaten van ballonnen!

De ballonnen van 9/11

De directrice van het Koninklijk Atheneum Antwerpen, Karin Heremans, was op 1 september 2001 in dienst getreden en herinnert zich in haar boek Een tip van de sluier wat er zich op 11 september 2001 afspeelde op de school, na het bekendworden van de aanval op de WTC-torens.

‘Op de speelplaats stroomden leerlingen samen. Sommigen riepen tegen elkaar, anderen krijsten; leerlingen waren razend op leerkrachten… Leraars stonden wezenloos naar het schouwspel te kijken. De school was in één klap in een crisissfeer gedompeld. Die sfeer zou in de daaropvolgende dagen aanhouden. Toen premier Verhofstadt opriep om een minuut stilte te houden voor de slachtoffers en we beslisten met de school deel te nemen, was het hek helemaal van de dam. Bij heel wat leerlingen lag dat erg gevoelig. Er zaten leerlingen op school die uit oorlogsgebied afkomstig waren: ex-Joegoslavië, Iran, Irak, Afghanistan… Voor hun ouders en familieleden die soms in verschrikkelijke omstandigheden waren omgekomen, was er nooit een minuut stilte gehouden. Heel wat leerlingen weigerden om voor de Amerikaanse slachtoffers een minuut stilte te houden. In die weigering weerspiegelden zich de verhoudingen op het politieke wereldtoneel, de Amerikaanse verwijten aan de as van het Kwaad of de demonisering van de islam. Van tieners kan je geen verfijnde en genuanceerde opinies verwachten.
 Ik heb meteen een crisisberaad georganiseerd met de leerkrachten. (…) Omdat ik ervan overtuigd ben dat je leerlingen affectief moet betrekken bij leerprocessen, vond ik dat we met die crisis iets moesten doen. Ik heb voorgesteld om de minuut stilte te verruimen naar alle slachtoffers van geweld, waar ook ter wereld. Ik ben dat in alle klassen persoonlijk gaan uitleggen. Ja, ik begreep hun reactie. De school zou, twee dagen na de officiële minuut stilte, opnieuw een minuut stilte houden voor alle slachtoffers van geweld. We hebben dat bezinningsmoment op de speelplaats georganiseerd. (…)


Werken rond een thema had de bedoeling om iets gemeenschappelijks te zoeken, iets wat ons bindt eerder dan wat ons scheidt. Zo slaagden we erin om de aanslagen op de WTC-torens bespreekbaar te maken, maar er ook weer van weg te komen, zodat ze niet in het centrum van een conflict zouden terechtkomen. De leerlingen hadden nu iets waar ze samen rond konden werken. Op het einde van de driedaagse hebben we ballonnen opgelaten met een vredesboodschap eraan geknoopt.’ (Een tip van de sluier, Antwerpen, Houtekiet, 2010, p. 22-24)

Bij een eerste, vluchtige lectuur valt de zelfenscenering van de directrice op: ze is nog maar pas in dienst, maar reageert meteen, neemt initiatief, ziet pedagogische mogelijkheden, weet de zaken in een internationale context te plaatsen, zet haar personeel aan het werk, stapt op de leerlingen af, weet de crisis onder controle te krijgen… Een bekwame manager en pedagoog.
Maar bij een wat nauwgezettere lectuur roept de tekst vooral vragen op:

•    Waarom waren leerlingen razend op de leerkrachten?
•    Waarom beslisten ‘we’ om deel te nemen aan de minuut stilte? (En wie is we, en hoe werd dat beslist? Waren alle leerkrachten daar unisono voor?) Waarom moest dat per se, terwijl het op weerstand stuitte van de leerlingen?
•    Waarom kan je van tieners  ‘geen verfijnde en genuanceerde opinies verwachten’? Van een schooldirectrice wel? Welke is dan haar verfijnde en genuanceerde opinie?
•    De directrice vond ‘dat we met die crisis iets moesten doen’. Maar wat dan precies? ‘Bespreekbaar maken’ – hoe dan? ‘Iets gemeenschappelijks zoeken’ – wat dan wel? Samen ballonnen oplaten met een kaartje eraan met iets over vrede – welk pedagogisch nut en rendement had dat? (En wat stond er dan wel op dat kaartje?)

De tekst van Heremans is van een ontstellende vaagheid en leegte, niets wordt geanalyseerd, beargumenteerd, of geëvalueerd. Heremans laat wel allerlei termen vallen die suggereren hoezeer zij op de hoogte is van het politieke debat (‘de verhoudingen op het politieke wereldtoneel, de Amerikaanse verwijten aan de as van het Kwaad of de demonisering van de islam’) maar die leiden niet tot zelfs maar een begin van analyse van wat er op de speelplaats gebeurt. De leerkrachten verdwijnen achter de directrice en hebben geen ideeën en geen stem. En zelf gaat de directrice als een pletwals over de gevoeligheden van de leerlingen heen. De oplossing van het conflict over de minuut stilte is stuitend: één minuut voor de rond de 5000 geschatte Amerikaanse doden onder het WTC-puin, en dan later nog eens een minuut voor de miljoenen anderen buiten de VS. En dan die ballonnen – het lijkt wel een parodie op vredesopvoeding, iets waar de directrice blijkbaar nog nooit van gehoord heeft. De alerte pedagoge en bekwame manager die de directrice op het eerste gezicht kon lijken, blijkt er bij nader toezien niet veel van terecht te brengen.

Standbeeld voor bin Laden?

Als ik in september 2001 een leerling van het Koninklijk Atheneum Antwerpen geweest was, zou ik het waarschijnlijk flink aan de stok gekregen hebben met de nieuwe directrice. Waarom moet ik een minuut stilte in acht nemen als ik daar niets voor voel? Vindt u niet dat dat indoctrinatie is, mevrouw?

Maar ik zat natuurlijk niet op het atheneum, ik ben van een oudere generatie, die volwassen werd tijdens de Amerikaanse bombardementen op Vietnam en die meebeleefde hoe met Amerikaanse steun en inmenging een te links geacht bewind in Chili werd omvergeworpen en hoe alles wat daar progressief was, bloedig werd onderdrukt. Op 9/11 was mijn reactie dan ook: afschuwelijk, maar dat moest ervan komen! Hadden die Amerikanen nu echt gedacht dat ze zich eindeloos konden misdragen, zonder dat er ooit eens iemand hard zou terugmeppen? Daar had je het: ze hadden een koekje van eigen deeg gekregen. Niet alleen werden de VS nu zelf getroffen door het soort geweld dat ze zelf overvloedig in de wereld verspreidden, maar het geweld was ook nog zelfgekweekt. Slim als ze zijn, hadden de VS, om de Sovjetunie en haar invloed in Afghanistan te dwarsbomen, immers zelf het strijdbare fundamentalisme aangewakkerd dat zich nu tegen hen keerde.
Moest je daar blij om zijn? Ik was het niet: zo’n verschrikking, zo’n ellende! Maar kon je anderen verbieden er blij om te zijn, of hen verwijten maken om hun enthousiasme?  Want er werd ook op verschillende plaatsen in de wereld gejuicht om de aanslag –  en misschien ook wel door sommigen in het Koninklijk Atheneum Antwerpen?

Het vergt een beetje analyse om daar een genuanceerd antwoord op te geven. Qua omvang was het aantal slachtoffers van 9/11 relatief bescheiden, zelfs als je uitgaat van de overschatte cijfers die de eerste tijd na de aanslag circuleerden en die opliepen tot 6000 doden. Vergelijk dat even met  wat er in WO II gebeurde. De Amerikaanse atoombommen op de burgerbevolking van Hiroshima en Nagasaki maakten minstens 150.000 dodelijke slachtoffers op korte termijn. De geallieerde bombardementen op de burgerbevolking van Duitsland minstens 220.000 doden, alleen in Berlijn al waren het er 49.000.

De opwinding over het uitroeien van burgers is erg selectief. De Amerikaanse president Truman, die de bommen op Hiroshima en Nagasaki liet gooien, is niet als oorlogsmisdadiger de geschiedenis ingegaan. De Britse maarschalk Harris (‘Bomber Harris’) die de luchtaanvallen op Duitsland organiseerde kreeg een standbeeld, en zijn baas Churchill geldt zo’n beetje als een held. Wie dat correct vindt, moet niet zeuren als anderen Mohammed Atta en zijn medestanders helden vinden. Een standbeeld voor Osama bin Laden? Ja, natuurlijk!


In een grondige (‘radicale’) benadering moet het uitmoorden van burgers altijd veroordeeld worden, los van het gelijk dat de daders menen te bezitten, de hogere doelen die geacht worden het geweld te legitimeren,  of de veronderstelde dwang van de omstandigheden. Anders blijven we zitten met de verwerpelijke tweedeling waarin ‘onze’ moorden verantwoord en noodzakelijk geweld genoemd worden, maar die van de tegenpartij pervers en misdadig. De andere partij ziet dat natuurlijk net zo, en zo worden er aan de twee kanten mensenlevens opgeofferd voor het verantwoorde eigenbelang, de goede zaak, de heilige waarden of het hogere doel.
Wie niet bereid is de geallieerde oorlogsmisdaden uit WO II (en uiteraard ook van de latere oorlogen van de VS) kritisch te bekijken, heeft geen been om op te staan in discussies met mensen die de WTC-aanslag laconiek becommentariëren met: die zat!

Wij zijn allemaal Irakezen!

De Franse krant Le Monde bracht de dag na 9/11 een commentaar op de voorpagina onder de kop ‘Wij zijn allemaal Amerikanen’. De merkwaardige selectieve solidariteit met de slachtoffers van politiek geweld waarvan dit een voorbeeld is, werd voortreffelijk geanalyseerd door Gilbert Achcar in zijn boek The Clash of Barbarisms. The Making of the New World Disorder (Saqi, Londen 2006), waar ik me graag even door laat inspireren.

De op aanstoken van de VS ingestelde sancties tegen Irak veroorzaakten, nog voor de VS en hun bondgenoten het land aanvielen, zo’n 90.000 doden per jaar, waarvan 40.000 kinderen onder de vijf. En dat jarenlang. Daarbij vergeleken is het dodental van 9/11 alweer erg bescheiden. De slachtoffers waren in beide gevallen ‘onschuldigen’. Titelden Westerse media ‘Wij zijn allemaal Irakezen’? Werd er door de overheid opgeroepen tot een minuut stilte voor de slachtoffers? En hoeveel solidariteit werd er betoond met de slachtoffers van genocide in Rwanda of in Congo?

De selectieve solidariteit achter de sympathiebetuigingen voor de slachtoffers van 9/11 vraagt om een verklaring. Die solidariteit was niet ethisch gefundeerd was, want vanuit een ethisch standpunt zouden alle slachtoffers gelijke reacties moeten uitlokken. Maar dat is niet zo, de verontwaardiging lijkt veeleer gestuurd door sympathie (voor de New Yorkse burgers), antipathie (voor de Iraakse burgers) en onverschilligheid (ach ja, die Afrikanen met hun machetes!). Een discriminerende verontwaardiging met een racistisch luchtje.

Achcar spreekt in dit verband van ‘narcistisch medelijden’. Het is het medelijden dat wordt opgeroepen door mensen zoals wij, mensen dus met wie wij ons verwant voelen. Een aanslag in New York raakt ons meer dan veel omvangrijker geweld in Afrika of Irak, omdat onze cultuur georiënteerd op de VS is en omdat we daar politiek en  economisch afhankelijk van zijn. En wie in New York geweest was, en  zoals zoveel toeristen ooit naar boven geweest was in de WTC-torens, had nog meer aanleiding om zich met de slachtoffers te identificeren. De aanslag overkwam mensen zoals wij, en had ook ons kunnen overkomen. We voelen ons zelf bedreigd.

Veel verontwaardiging over 9/11 in Europa is dus in wezen ethnocentrisch en narcistisch. En die verontwaardiging en die minuten stilte en het jaarlijkse herkauwen van de aanslag zijn  natuurlijk een manier om een goede beurt te maken bij de VS en om de kant van de sterkste te kiezen.

Terrorist tot in de kist?

Over een gebeurtenis zoals 9/11 pedagogisch werken in een school vergt dus wel heel wat anders dan twee keer een minuut stilte en het oplaten van ballonnen, en dan het haastige stopzetten van dit alles om ‘niet in het centrum van een conflict terecht te komen’.  Voor de hand liggende aandachtspunten zijn bijvoorbeeld:

•    Het VS-beleid van aanwakkering van terrorisme en oorlog tegen terrorisme, al naargelang het moment.
•    De positie van burgers bij militaire conflicten, ethisch en juridisch (Conventie van Genève).
•    De selectieve verontwaardiging  in het Westen over burgerslachtoffers van sancties, aanslagen, oorlogsgeweld, of  genocide. Is ons selectieve medeleven gebaseerd op narcisme?
•    De invloed van de mediatisering (van een ongekende kwaliteit en dramatiek in het geval van 9/11)  op de perceptie en het oordeel van de Westerse buitenstaanders. Zijn wij alleen maar geschokt en meelevend als er mooie of krachtige filmbeelden over een gebeurtenis uitgezonden worden?
•    Het politieke spel van geoorloofd en aanvaard politiek geweld van staten (Israël in Gaza bijvoorbeeld) en geweld dat niet van staten komt, en dat ‘terroristisch’ en dus ongeoorloofd is (dat van Hamas bijvoorbeeld). Ook de mogelijkheid om van terrorisme naar erkend staatsleider te evolueren, zoals Menachem Begin, die met zijn Irgunbeweging verantwoordelijk was voor de aanslag op het King David Hotel (1946, 91 doden) maar het daarna bracht tot premier van Israël (1977-1983).

Dat zijn maar een paar ideeën, ik laat maar eens een ballonnetje op! Misschien is de dood van Osama Bin Laden een goede aanleiding om over een paar kwesties eens wat grondiger na te denken?